15 FEBRUARI 1979
107
en allerlei randverschijnselen verbandhoudend met
bijvoorbeeld een vierkante meter meer of minder
uitbaggeren. Wij hebben daarop gereageerd met de
mededeling, dat wij ons zouden houden aan het con
tract, de goedgekeurde bestekken en de besluitvor
ming van raad en college en dat het daarmee zou
moeten zijn afgelopen. Dit is de verklaring voor
een problematiek die jarenlang heeft geleefd en
voor de omstandigheid dat het gevoteerde krediet
pas zo laat door g.s. is goedgekeurd.
De essentie van het betoog van de heer Goos,
dat door anderen is onderschreven, is de vraag of
wij hiermee nu kunnen ophouden, wat naar ik be
grijp ook min of meer de vraag is van de heer Ten
Wolde. Frustreren wij, wanneer wij nu besluiten
ermee op te houden, faciliteiten die Breda anders
in de toekomst in het kader van de industrievesti
ging en het scheepvaartverkeer zal kunnen bieden.
Het antwoord daarop is naar ik meen "ja". Destijds
is door het college van burgemeester en wethouders
nadrukkelijk besloten de raad voor te stellen een
stuk industriegebied van Breda toegankelijk te ma
ken voor scheepvaartverkeer tot 1850 ton. Dat heb
ben wij gedaan, dat industriegebied is er en ik
geloof dat wij ons verder redelijkerwijze kunnen
distantiëren van plaatselijke problematieken, die
niets met onbereikbaarheid van Breda hebben te ma
ken maar die zich veelal buiten Breda voordoen,
zoals bijvoorbeeld bij GeertruidenbergMijns in
ziens kunnen wij daarvoor, naast het contract dat
er ligt, niet aansprakelijk worden gesteld. Het
zou naar mijn mening verstandig zijn wanneer de
raad het voorstel van de heer Goos zou onderschrij
ven omdat er anders sprake zou kunnen zijn van een
interpretatie van het destijds gesloten contract,
die nooit in de bedoeling heeft gelegen van het
college van burgemeester en wethouders, noch in de
bedoeling van de gemeenteraad van Breda. Wij zijn
destijds een contract aangegaan met als doelstel
ling het voor bepaalde schepen bereikbaar doen
zijn van Breda, dat is inmiddels geregeld, dat