13 SEPTEMBER 1979 1135 het onzes inziens aanbevelenswaardig een collegelid in het bestuur te benoemen. Naar onze mening dient de benoeming van een raadslid tegenover de benoe ming van een collegelid te worden afgewogen en wij hebben daarbij dan op het oog het goed functioneren van de stichting en van het bestuur van die stich ting. Naar ons oordeel is het gelet daarop beter dat een collegelid in het bestuur wordt benoemd en wij menen dit in de eerste plaats op pragmatische gronden, gezien de full-time functie die de wethou der op dit terrein bekleedt en haar direct contact met het ambtelijk apparaat (Niet-raadsleden betreden de raadszaal om de burgemeester een doofpot aan te bieden.) De VOORZITTER: Dames en heren. Wat u thans doet is niet toegestaan en ik verzoek u dan ook vriendelijk maar ook heel dringend van deze plaats te verdwijnen. Ik verzoek de heer Koertshuis zijn betoog te vervolgen. De heer KOERTSHUIS: Voorts kan de wethouder binnen het ambtelijk apparaat een grotere invloed uitoefenen dan een raadslid. Naar onze mening lig gen er zeer duidelijke verschillen tussen een wet houder en een gewoon raadslid. Een volgend argument voor ons is dat vergaderingendie vaak overdag plaatsvinden, veel gemakkelijker door een wethouder dan door een gewoon raadslid kunnen worden bijge woond. Verder achten wij de deskundigheid en de kennis van zaken van een wethouder veel groter dan die van een gewoon raadslid op dit punt. Tenslotte wijs ik op het feit dat naar ik meen sedert de op richting van de Stichting Gecoördineerd Bejaarden- werk Breda altijd een collegelid lid van het be stuur van deze stichting, zelfs voorzitter, is ge weest en mijns inziens heeft dat in het verleden ook steeds erg goed gewerkt. Wij hebben begrepen dat het betreffende collegelid niet bereid is zich kandidaat te stellen, zodat onze opmerkingen in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 1135