13 SEPTEMBER 1979
1137
De VOORZITTER: De heer Koertshuis heeft ge
vraagd naar een algemene beleidslijn inzake de ver
tegenwoordiging in de toch wel talloze organen
waarin öf door b. en w. öf door de gemeenteraad öf
namens b. en w. of de gemeenteraad wordt gepartici
peerd. Ik wil opmerken dat er nogal wat verschillen
bestaan tussen de diverse situaties. Ten aanzien
van het optreden van raadsleden en collegeleden of
personen namens hen kan geen vaste lijn worden on
derkend. Ik kan u zeggen dat ik er met alle soorten
van genoegen bereid toe ben hier nog eens naar te
kijken, maar ik ben van mening dat voor wat dit be
treft toch ook niet in alle situaties gelijk be
hoeft te worden gehandeld. De benoeming van perso
nen die een functie in één of ander bestuur moeten
waarmaken dient wel verantwoord te geschieden. Het
is mijns inziens overigens wel van belang dat wij
eens nagaan hoe een en ander zich in het verleden
heeft voltrokken, maar zoals ik al zei zijn de di
verse situaties nogal verschillend en zijn de ver
schillen naar mijn mening ook verantwoord.
De heer KOERTSHUIS: Van de zijde van het col
lege zijn twee argumenten aangegeven op grond waar
van niet tot benoeming van een collegelid is beslo
ten. Er werd gewezen op rollenconflieten die kunnen
ontstaan, maar ik meen dat die ook bij benoeming
van een gewoon raadslid kunnen spelen.
In de tweede plaats noemde de wethouder de be
voorrechte positie waarin de stichting kan komen
te verkeren wanneer een wethouder deel uitmaakt
van het bestuur. Ook ten aanzien daarvan zie ik
niet veel verschil met de situatie die ontstaat
wanneer een raadslid wordt benoemd. Bovendien be
treft het hier de Stichting Gecoördineerd Bejaar-
denwerk die mijns inziens van alle stichtingen het
zwaarst wordt gesubsidieerd; ik meen dat er zelfs
een 100 %-gemeentesubsidie wordt verleend en mis
schien is dit wel de enige stichting die in die ma
te door ons wordt gesubsidieerd.
Ik wil vervolgens ingaan op wat u over de