1215 11 OKTOBER 1979 wil ik er nog op wijzen dat we uit het feit dat het geld op deze wijze bij elkaar moeten worden geschraapt toch wel min of meer mogen afleiden dat de werkzaamheden kennelijk erg moeilijk te plan nen zijn. Wethouder VAN DUN: Ik denk dat we elkaar nu verkeerd begrijpen. Ik heb zeker niet gezegd dat dit bureau tot 1990 zijn diensten aan Breda zal blijven bewijzen; volgens mijn inschatting zal de medewerking van het bureau misschien nog twee jaar duren. Wat ik heb gezegd is dit: als mevrouw Munt- jewerff namens haar fractie opmerkt dat de gemeen te zo weinig mogelijk externe bureaus moet in schakelen, moet ik erop wijzen dat hierin nu juist het probleem van een stedebouwkundige afdeling bij de gemeente Breda gelegen is. Met een paar woorden wil ik even uitleggen waarom ik in dit verband het jaar 1990 heb genoemd. Gezien de nota ruimtelijke hoofdstructuurde voornemens voor het nieuwe streekplan West-Brabant en de taakstelling voor West-Brabant in ruimer verband kan men elk streekplan in Nederland daarvoor in de plaats ne men --, is er naar mijn mening, en ook naar de mening van geleerden in het land, een hausse in bouw- en dus ook in ontwerpactiviteiten tot 1990. Dit kwantitatieve aspect zullen we naar verwach ting na 1990 niet meer terugvinden. Ik denk dat 1990 in die hele ontwikkeling een "omklappunt" zal vormen, waarna men zich veel meer zal gaan bezig houden met de bestaande stad, het stadsvernieu wingsproces. Dit vereist een andere kwalitatieve en kwantitatieve bezetting van de stedebouwkundi ge afdelingen van alle gemeenten. Het vraagstuk dat ik hier signaleer wordt op dit ogenblik be studeerd bij de provinciale planologische dienst, in overleg met de andere p.p.d.'s in den lande. In dit verband heb ik opgemerkt dat je de bezet ting van bestaande afdelingen niet kwalitatief en kwantitatief moet maximaliseren, maar ik wil de indruk wegnemen dat Van Heesewijk hier in 1990

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 1215