1219 11 OKTOBER 1979 stelling werd aangeboden. Naar aanleiding van de verwijzing in het voorstel naar woonbebouwing die in de Hoge Vucht wèl mogelijk was, wijs ik erop dat je naar de veranderende wetgeving moet kijken. Terecht worden de normen steeds strenger en de kans bestaat dat Hoechst over een aantal jaren tot uitbreidingen wil komen en het omdat de nood zakelijke maatregelen extra investeringen vergen ergens anders gaat zoeken. Naar mijn mening moet de gemeente nooit de verantwoordelijkheid voor de goedkeuring van de gekozen procedure op zich ne men. Ik vind dat met Hoechst voldoende afspraken over de milieuproblematiek moeten worden gemaakt. De gemeente heeft zich nalatig getoond door nooit echt goed op de bezwaren in te gaan, ook niet in de commissie. Er wordt wel verteld dat het alle maal niet zo erg is, maar dat wordt verder niet onderbouwd. Niet bekend is bijvoorbeeld welke stoffen opgeslagen worden, hoe hoog het geluids^- niveau is en hoe de situatie in verband met de Wet op de geluidhinder en de Wet op de luchtver ontreiniging moet worden beoordeeld. De bezwaren worden eigenlijk op een wat gemakkelijke manier afgedaan. Zowel uit het oogpunt van werkgelegen heid als in het kader van een prettig leefmilieu in de Haagse Beemden had het voorstel hier beter voorbereid ter tafel moeten liggen, zodat je tot een echte afweging had kunnen komen. Op dit ogen blik is het naar mijn mening voor een raadslid niet mogelijk de bezwaren van Hoechst voldoende te beoordelen. Ik blijf bedenkingen tegen de gang van zaken houden, want ik vind dat Hoechst geen enkele reden mag hebben om de gemeente aansprake lijk te stellen als eventuele uitbreidingen in de toekomst niet meer mogelijk zijn. Wethouder VAN DUN: Het debat met de heer Gar- ritsen blijft altijd boeiend. Zojuist heb ik zijn opmerkingen mogen samenvatten als "slecht", "slechter", "slechtst" en "tragisch" en bij dit agendapunt is het: de gemeente is nalatig, zij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 1219