1225
11 OKTOBER 1979
met regelingen die op dat ogenblik voor de Haagse
Beemden van kracht zijn. Voor dat eventuele toe
komstige probleem kunnen we op dit ogenblik geen
oplossing vinden. Het gaat nu om de vraag of wij
bereid zijn in het geval dat het bedoelde probleem
zich voordoet financiële aansprakelijkheid voor
de gemeente Breda te aanvaarden. Daarover heb ik
een gesprek met Hoechst gevoerd, waarna ik naar
de commissie heb teruggekoppeld. Zoals ik bij die
gelegenheid heb gezegd, zijn de juristen aan het
zoeken naar een formulering waarmee op dit punt
een regeling zou kunnen vastgelegd en waarmee be
zwaren zouden kunnen worden voorkomen. Ik betreur
het bijzonder dat die regeling er nog niet is en
ik meen te mogen toezeggen dat wij op zeer korte
termijn meer duidelijkheid zullen proberen te
verkrijgen en dat ik de commissie ruimtelijke or
dening daarover zal informeren.
Dat de heer Garritsen 30% woningwetbouw on
voldoende vindt, is bekend, maar ik kan mij voor
stellen dat hij ten aanzien van genomen raadsbe
sluiten zijn handen vrij wil houden, hetgeen mij
in moeilijkheden brengt. Naar aanleiding van zijn
opmerking dat de St.A.R. uit een aantal deskundi
gen bestaat, refereer ik aan een kort gesprekje
dat we in de commissie ruimtelijke ordening heb
ben gehad: de St.A.R. bestaat niet alleen uit des
kundigen, de St.A.R. bestaat deels uit deskundigen
en deels uit representanten van bepaalde organi
saties en bevolkingsgroepen. De vertegenwoordigers
van alle wijken en van de woningbouwverenigingen,
die de St.A.R. onder meer in zijn gelederen heeft,
zijn zeker op voorhand geen deskundigen op hoofd
punten van ruimtelijk beleid: we zouden hier eer
der van "betrokkenen" kunnen spreken. Ik verwijs
naar de instelling van de St.A.R. in 1972/1973,
toen wij gedacht hebben dat er een inspraakplat
form was gecreëerd. De moeilijkheid is dat daar
bij naar wij met ons allen zijn gaan inzien, een
vraagteken kan worden geplaatst. Terecht heeft de
St.A.R. de nota "Een St.A.R. is nog geen inspraak"