11 OKTOBER 1979
1244
gepubliceerde lijstje op grond van elf indicatoren
bepalend wil laten zijn voor de prioriteitenstel
ling ten aanzien van peuterspeelzalen, zou ik bij
voorbeeld een indicator kunnen toevoegen door te
wijzen op wijken waar het percentage ontwrichte
huwelijken hoog ligt. In geval van scheiding
blijft de moeder vaak met de kinderen achter; zij
moet dan zowel vader als moeder zijn en is dik
wijls als het ware verplicht te gaan werken, het
geen consequenties heeft voor de noodzakelijke
opvang van de kinderen. Een dergelijke indicator
vinden wij als het over peuterspeelzalen gaat erg
belangrijk. Uit het lijstje blijkt dat Ypelaar op
de allerlaatste of anders gezegd op de beste
plaats staat. Deze buurt zal het laatst voor de
oprichting van peuterspeelzalen in aanmerking ko
men maar ik heb wel eens vernomen dat het percen
tage éénoudergezinnen juist in Ypelaar het hoogst
is. Tegen deze achtergrond vinden wij de toepas
sing van een dergelijk lijstje erg onzorgvuldig.
Er worden voorts enige indicatoren genoemd die te
maken hebben met het inkomen. Wij achten het juist
dat men dit element in de beschouwingen betrekt,
maar het mag naar onze mening niet het enige zijn.
Het derde onderdeel waarop ik wil ingaan is
de conclusie die op bladzijde 30 van de nota wordt
getrokken. Op grond van de gegevens die zijn ver
strekt noemt het college daar negen buurten die
voorrang zouden moeten hebben. Ik weet niet hoe
groot het bedrag zal zijn dat voor het honoreren
van aanvragen beschikbaar is, maar wij hebben er
in ieder geval behoefte aan van het college exact
te vernemen wat de volgorde is. Het college geeft
namelijk geen volgorde aan: het volstaat met het
noemen van negen buurten, onder aantekening dat
er geen prioriteitsvolgorde is aangegeven en dat
de prioriteit door achterstandssituaties zal wor
den bepaald. Wij hebben daar moeite mee. Op blad
zijde 24 noemt het college als beoordelingscrite
ria: 1. de achterstandssituatie; 2. het tekort in
een buurt; 3. de vraag. Met deze opsomming zijn