1249 11 OKTOBER 1979 dat peuterspeelzalen en andere instellingen die in dit verband worden genoemd, per se bedoeld zijn om de kinderen een goed opvoedingsmilieu te geven. Je stelt dus hoge eisen aan de mensen die bij dergelijke instellingen werken, aan de hygiëne en aan allerlei voorzieningen die in de accommodatie aanwezig moeten zijn. Ik denk dat die eisen al leen maar reëel kunnen worden gesteld wanneer je ervan uitgaat dat de kinderen wat langer in deze accommodaties moeten verblijven en dat dat op een zeer verantwoorde manier moet gebeuren. Kenmerk is dat de kinderen op een goede manier de tijd moeten doorkomen. Heel anders ligt het wanneer men op een ge geven ogenblik in verband met bepaalde activitei ten de kinderen één of twee uur kwijt moet. In zo'n geval staat het belang van de moeder voorop; zij moet of wil aan een cursus deelnemen, waartoe zij anders erg moeilijk in staat is. Daarbij staat dus niet het kind centraal, maar de activiteit van de moeder die je mogelijk wilt maken. Je stelt dan ook heel andere eisen aan accommodaties en leiding. In die zin staan bij de peuterspeelzalen de kinderen centraal. Vrij uitgebreid heeft de heer Brooimans aan dacht besteed aan de rol die het gezin moet ver vullen. Ik denk dat we daarover op dit ogenblik geen principiële discussie moeten gaan voeren. Met belangstelling heb ik overigens een nota van het C.D.A.-vrouwenberaad over het gezin doorgele zen: ook in het C.D.A. wordt genuanceerd gedacht over wat gezinnen zijn, wat gezinnen betekenen, hoe we onvolledige gezinnen tegemoet moeten tre- den enzovoorts. Ik vind dat op zichzelf een goede zaak. Een discussie over die punten is mijns in ziens erg belangrijk, maar in dit kader eigenlijk niet nodig. In de commissie hebben we al het een en ander tegen elkaar gezegd en in de nota staat uitvoerig beschreven dat wij peuterspeelzalen en andere vormen van kinderopvang die hier aan de orde zijn, het liefst als bewust gekozen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 1249