1255
11 OKTOBER 1979
wat sneller aan initiatieven zou denken dan de
ander. In ieder geval laat de heer Koertshuis
voor de overheid de mogelijkheid tot het nemen
van initiatieven open en op dat punt hebben we
elkaar dus kennelijk min of meer gevonden.
De tweede vraag van de heer Koertshuis be
trof de lijst van buurten met achterstandssitua
ties, waarop ik eerder in mijn beantwoording al
ben ingegaan. Ik wijs er nog op dat we met opzet
niet alleen van die lijst zijn uitgegaan, omdat
zij haar beperkingen kent. In dit verband heb ik
in de commissie het voorbeeld van de onvolledige
gezinnen in Ypelaar gebruikt, een voorbeeld dat
kennelijk de heer Koertshuis heeft aangesproken,
want hij heeft het zojuist opnieuw ten tonele ge
voerd. We hebben twee andere elementen in de be
schouwingen betrokken, namelijk de ervaringen van
de schooladviesdienst en de ervaringen van het
I.M.W.die we hebben gekoppeld aan wat door de
sociografische dienst naar voren was gebracht. De
koers is dus niet alleen op de sociografische
criteria gebaseerd, maar op een veel ruimere in
druk waarbij met name de opvatting van de school
adviesdienst van belang is omdat die ervaringen
bundelt ten aanzien van kinderen aan het eind van
de kleuterschool en in de lagere-schoolperiode.
Aan de hand daarvan kun je er een indruk van krij
gen of in een wijk al dan niet aanvullende maat
regelen nodig zijn.
De derde vraag van de heer Koertshuis komt
erop neer dat hij exact uit de nota zou willen
kunnen aflezen in welke volgorde de wijken voor
uitbreidingen in aanmerking komen. Ik moet erop
wijzen dat de methode waarvoor wij hebben gekozen
het onmogelijk maakt zo'n volgorde aan te geven,
aangezien wij steeds weer per jaar willen bekij
ken of de cijfers die wij hebben geprognostiseerd
de behoefte nog steeds dekken, met andere woorden
nog steeds actueel zijn. Verder is het natuurlijk
van belang te weten welke wensen bij de peuter
speelzalen in de wijken leven en of de behoefte