11 OKTOBER 1979 1282 betoog van de heer Oomen wel enigszins kan vinden, wil ik het niet zo absoluut stellen als hij min of meer doet. Welk systeem je ook hanteert, dege nen die bij het onderwijs werken zullen, als er een nieuwe collega bij moet komen en als zij in vloed op de beslissing hebben, vaak de neiging hebben bevreesd te zijn voor de komst van iemand die meer zekerheden heeft dan zijzelf. Men zal de eigen positie niet graag in gevaar brengen. De heer OOMEN: Ik dacht dat u een socialis tische partij vertegenwoordigde.' De heer GARRITSENWe hebben te maken met mensen die een baan in het onderwijs hebben en in het huidige systeem treedt bij het aannemen van mensen dit zelfde verschijnsel op. Wat ik wilde zeggen is de heer Gielen duidde er al op dat de factor 6 dusdanig doorslaggevend is, dat ik het hanteren van die factor weinig solidair vind, met name ten opzichte van degenen die in onderwijsverband wachtgelduitkeringen genieten en ten opzichte van schoolverlaters. Op grond van de nu voorgestelde regeling zullen mensen uit die categorieën er iedere keer opnieuw weer als eer ste uitvliegen. Ik begrijp niet goed waarom je de factor 6 zou moeten invoeren. Dat de docenten bij de g.t.s. en het stedelijk gymnasium ervóór zijn, valt te verwachten. Ik denk en ik kom daarmee toch wel een beetje in de richting van de heer Oomen dat je ook het onderwijsgebeuren als ge heel in beschouwing moet nemen. Flexibiliteit in het onderwijs is wel degelijk belangrijk, maar ik denk niet dat je, zoals de heer Oomen min of meer bepleit, ten aanzien van degenen die bij het on derwijs zitten een keus moet doen in de zin van: "die eruit en die erin". Welk systeem je ook kiest, het A.B.O.P.-systeem of het onderhavige systeem, er zal discussie blijven bestaan en de situatie zal in de praktijk moeilijk blijven. Aan de wethouder zou ik nogmaals willen vragen hoe hij aan de factor 6 komt, omdat ik daar grote

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 1282