1283
11 OKTOBER 1979
moeite mee heb.
Wethouder BROEDERS: Wat moet je er na de uit
voerige besprekingen in de commissie onderwijs
eigenlijk nog van zeggen? De heer Oomen noemt ten
aanzien van de aanstelling als enig selectiecrite
rium de kwaliteit van het onderwijs in de relatie
onderwijsgevende-leerling. Ik denk dat hij daar
bij een aspect verwaarloost. Hij beschouwt de
kwaliteit van het onderwijs namelijk als het eni
ge criterium, maar dat criterium is vervolgens
bij de afvloeiing niet meer toepasbaar, ook in de
optiek van de heer Oomen niet, want dan is de
eerst afvloeiende degene die de minste dienstja
ren bij het onderwijs heeft. Bij de selectie voor
de aanstelling geldt dus het onderwijscriterium
en bij de afvloeiing geldt een totaal ander cri
terium. Ik vind dat men dan consequent moet zijn
door bij afvloeiing het team door te lichten en
daarbij alleen de kwaliteit van de leerkracht
bepalend te laten zijn.
De heer OOMEN: Dat kan volgens de huidige
regeling ook! Krachtens artikel 2, lid 2, geldt
"wanneer het belang van de school dit kennelijk
vereist" een uitzonderingsbepaling.
Wethouder BROEDERS: Uitzonderingsbepalingen
moeten er waarschijnlijk wel zijn, maar je moet
er met heel veel voorzichtigheid, met heel veel
tact en in duidelijke uitzonderingsgevallen ge
bruik van maken. Als regel geldt echter een ande
re wijze van afvloeien.
Men zal moeten erkennen dat het verbonden
zijn aan een school, het in een team werken waar
in je met elkaar een school "maakt", een belang
rijk element is. Neem nu eens een team het
spijt mij soms dat de raadsleden het allemaal
niet dagelijks meemaken waarvan enkele jonge
lui deel uitmaken die het uitstekend doen, die
een aantal jaren aan de school verbonden zijn ge
weest en die we bij wijze van spreken voor geen