1285
11 OKTOBER 1979
scholen verkeren, toch wel vóór.
De heer OOMEN: Dat heb ik toch gezegd.'
Wethouder BROEDERSU hebt gezegd dat de Al
gemene Besturenbond tegen was, maar dat men vond
dat het dan toch maar op deze manier moest gebeu
ren. In werkelijkheid was deze bond echter op
pragmatische gronden vóór.
Ik denk dat in de rijksregeling de betekenis
van de school als schoolgemeenschap onvoldoende
tot uiting komt. Overigens is de factor 6 vol
strekt arbitrair. Men mag wat mij betreft elke
factor invullen, maar hij blijft arbitrair. De
gekozen factor is inderdaad zwaar, maar we hebben
ervoor geopteerd omdat hij in overwegende mate in
Breda wordt gepraktiseerd. Wij vinden niet dat de
factor 6 het einde van alle wijsheid is. Wat wij
hebben getracht is in een onvolkomen situatie,
waarin we niet alles kunnen oplossen zoals het
naar onze mening voor het onderwijs het beste is,
een regeling op te stellen die in redelijkheid
beantwoordt aan wat er in Breda gebeurt en aan wat
de leerkrachten van ons vragen. Afgezien van het
schoolgebeuren meen ik dat wij mede enige zorg
dienen te hebben voor de persoonlijke situatie van
de leerkrachten die bij ons onderwijs werkzaam
zijn. Ook voor de persoonlijke belangen van die
mensen dragen wij verantwoordelijkheid. Wij hebben
verantwoordelijkheid voor het onderwijs, verant
woordelijkheid voor het schoolgebeuren en verant
woordelijkheid voor de mensen die bij onze scho
len in dienst zijn.
De heer OOMEN: Ik ben door het betoog van de
wethouder niet overtuigd. Wij blijven erbij dat
bij het onderwijs allen gelijk zijn. Overigens
wil ik niet beweren dat mensen die lang bij een
school in dienst zijn, daarom ook de besten zijn,
want dat is voor mij nog de vraag. Tot slot deel
ik mede dat mijn fractie zich tegen het voorstel
wenst uit te spreken. Dit kan op de gebruikelijke