1327 15 NOVEMBER 1979 Wethouder PAULUSSEN: Ik kan de raad mededelen dat ik contact heb gehad met het Instituut voor Maatschappelijk Welzijn, dat zich het lot van deze bewoners ook een beetje aantrekt en dat op het ogenblik nogalgoede contacten met hen heeft. Ik heb assistentie van de kant van de ambtelijke staf aangeboden, maar die was nog niet nodig. Het pro bleem is ons bekend en we zullen er, mede naar aan leiding van de verzoeken uit de raad, voldoende aandacht aan besteden, in de hoop dat we, wanneer tot oplossingen moet worden gekomen, oplossingen zullen kunnen vinden. De heer VAN ASSELDONK: Maar het mag het colle ge toch ook bekend zijn dat in een brief van de directeur van openbare werken duidelijk een be schuldigende vinger in de richting van de bewoners wordt gestoken. Volgens de brief is de wijze waar op de woning wordt bewoond zelfs voor een huisei genaar niet bij te houden. Ik denk dat het college in zo'n situatie voorzichtig moet zijn met het spelen van intermediair. Mevrouw MUNTJEWERFF-VAN DEN HUL: Dat is toch geen reden om een onduldbare toestand voort te la ten bestaan? U moet er eens gaan kijken! De heer VAN ASSELDONK: Dat hoort u mij niet zeggen Mevrouw MUNTJEWERFF-VAN DEN HUL: Ik heb dat toch wel tussen de regels door gehoord. De beschul digende vinger, hebt u gezegd, moet tegen de bewo ners worden opgeheven. Dat betekent, denk ik, dat je ze er dan maar moet laten zitten. De heer GARRITSENDe wethouder doet de zaak af met de opmerking dat er nu alleen een aanschrij ving aan de orde is. Ik denk echter dat het colle ge ook verder moet kijken en nu al moet nadenken over de stappen die het zal ondernemen als de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 1327