19 FEBRUARI 1979 147 gebruik wordt gemaakt. Wordt leegstand niet in de hand gewerkt als de gevraagde ontheffingen niet worden verleend? Tenslotte. Uit onderzoek van de sociografi sche dienst blijkt dat de overloop uit de randstad naar Breda 17% bedraagt. Wellicht zou het nuttig zijn te onderzoeken waarom men zich hier wenst te vestigen en op welke soort woningen de belangstel ling van de "overlopers" zich richt. De heer HENDRIKSENHet betoog dat ik vana vond van de kant van het C.D.A. heb gehoord, komt op mij heel wat prettiger over dan de opstelling die van die zijde in de commissievergaderingen werd gekozen. Met de opmerkingen die het C.D.A. vanavond te berde brengt kun je in ieder geval uit de voeten. Als ik even in het kort enkele opmer kingen van mevrouw Den Ouden herhaal, zal men be grijpen waarom ik er zo over denk. Mevrouw Den Ouden is begonnen met erop te wijzen dat in het programakkoord bepaalde afspra ken zijn gemaakt die vanavond ik kom daar nog op terug -- ook bij de besluitvorming een rol spe len. Voorts heeft zij gezegd dat er een begin van een intrumentarium is: het onderhavige middel is, aldus mevrouw Den Ouden, beperkt en we moeten ge zamenlijk op weg naar een optimale beheersing van de problematiek. Zij heeft daaraan verbonden dat het college de gang van zaken van jaar tot jaar zou moeten bekijken, mede in verband met het pro gramakkoord. Tot slot heeft zij gezegd dat het C.D.A. wel oog heeft voor de beweging die op het ogenblik t- met name op het front van de Woonruim- tewet -- bezig is, maar dat het de landelijke ont wikkelingen wil afwachten. Op dat punt scheiden zich mijns inziens onze wegen: ten aanzien van het belang van de mogelijke herinvoering van de Woonruimtewet dekken onze op vattingen elkaar niet geheel. Dat ik deze opmer king maak, zal niet geheel onbegrijpelijk zijn. In de commissievergadering zijn we hierop immers aan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 147