164
19 FEBRUARI 1979
dan ook, wil men met een toelatingsbeleid komen,
noodzakelijk de uitgangssituatie verder uit te
diepen.
Een toelatingsbeleid kan volgens ons pas ef
fectief zijn als er een goed toewijzingsbeleid
aan ten grondslag ligt; ook van de kant van het
C.D.A. is hierop gewezen. Het lijkt ons alleszins
noodzakelijk dat het toewijzingsbeleid wordt uit
gebreid tot alle woningen, ook die van de woning
bouwverenigingen, in tegenstelling tot de 50% die
op het ogenblik geldt. Ook denken wij aan uitbrei
ding tot de koopsector, ook al zal dat de nodige
problemen opleveren. Wil je een toelatingsbeleid
voeren, dan moet het betrekking hebben op een
groot aantal woningen. Wat nu vóór ons ligt, vol
doet beslist niet aan die eis.
Een volgend punt is de woningbouwproduktie
waarop ook van V.V.D.-zijde is ingegaan. Toen ik
hierover in de commissie opmerkingen maakte, is
daarop eigenlijk nauwelijks een reactie gekomen.
Tot mijn ergernis heb ik in het preadvies gelezen
dat het dal in de woningbouwproduktie van de afge
lopen jaren aan het ontbreken van bouwgrond wordt
geweten. In de commissie heb ik er al op gewezen
dat dit naar mijn mening volstrekt onjuist is. In
de meerjarenramingen die ook aan de provincie wor
den toegezonden, blijkt een behoorlijk aantal wo
ningen te zijn opgenomen. Als je nu constateert
dat deze woningen enkele jaren later niet zijn ge
bouwd en als je nagaat om welke woningen het gaat,
dan blijkt het echt niet alleen aan de grond te
hebben gelegen. In een heel groot aantal gevallen
moeten de oorzaken op heel andere gebieden worden
gezocht. In de commissie heb ik gevraagd of de
oorzaken niet eens duidelijker zouden kunnen wor
den aangegeven. Toen ik in het verleden ook al
eens het "gat" in de woningbouwproduktie signaleer
de, werd dit afgedaan met de opmerking dat ik nog
maar korte tijd in de raad zat en nog niet zo goed
op de hoogte was. Ik zie nu echter een uitspraak
over de teruglopende woningbouwproduktie in het