208
19 FEBRUARI 1979
luidde toen, kort samengevat, "ja, mits". Ons
voorbehoud betrof hoofdzakelijke de taakverdeling
over de drie bestuurslagen. Enerzijds waren de
regeringsplannen onduidelijk en onvolledig ten
aanzien van de decentralisatie van rijkstaken;
anderzijds was de overdracht van gemeentelijke
taken aan de provincie te rigoreus.
Met handhaving van deze kritiek ten principa
le moet nu worden geconstateerd dat de huidige
minister van binnenlandse zaken tegemoet is geko
men aan de bezwaren tegen de beperking van het ge
meentelijk takenpakket. Volgens de gewijzigde re
geringsvisie zoals die in 1978 openbaar gemaakt
is, zullen de bevoegdheden inzake het bestemmings
plan en het grondbeleid bij de gemeente blijven,
zodat de gemeente de ruimtelijke ontwikkeling bin
nen haar gebied zelf kan blijven bepalen. In dit
verband is ook van belang dat de minister zowel
bij de recente begrotingsbehandeling in de Tweede
Kamer als bij gelegenheid van een toespraak bij
het eerste lustrum van het Gewest s-Gravenhage
op 18 oktober j.l. uitdrukkelijk te verstaan heeft
gegeven dat naar zijn opvatting alleen de bovenge-
meentelijke casu quo regionale taken van de ge
meente naar de provincie dienen over te gaan. Bij
die gelegenheid heeft de minister ook gezegd dat
door hem gestalte gegeven zal worden aan de decen
tralisatie van rijkstaken. Daarom is naar onze me
ning geen enkele reden aanwezig om nu minder posi
tief te oordelen over de regeringsplannen dan we
in 197 5 hebben gedaan.
De plannen verdienen ook nu nog het voordeel
van de twijfel. Bovendien heeft de regering vast
gehouden aan de beide uitgangspunten die voor ons
in 197 5 van doorslaggevende betekenis waren bij
de totstandkoming van ons positieve oordeel. Ik
doel in de eerste plaats op het voornemen om door
het ineenschuiven van het regionale en het pro
vinciale niveau een oplossing te bieden voor de
problematiek van het regionaal bestuur. De provin-
cie-nieuwe-stij1 nemen de bovengemeentelijke taken