19 FEBRUARI 1979 219 volstrekt conform hetgeen wij hier met een aan ze kerheid grenzende waarschijnlijkheid beslissen. Op het betoog van de heer Taks meen ik in mijn algemene opmerkingen voldoende te hebben ge reageerd. Speciaal aan het adres van mevrouw Saelman en de heer Garritsen wil ik tot slot uiteenzetten hoe deze nota moet worden verstaan. Zojuist wees ik al op de functie die de nota heeft vervuld, toen zij bij het dagelijks bestuur van het stads gewest en in de gewestraad aan de orde is geweest: de nota heeft, conform de bedoelingen, bijgedragen tot de besluitvorming in stadsgewestelijk verband. Gedeputeerde staten hadden het stadsgewest om een oordeel gevraagd en het stadsgewest heeft op zijn beurt de gemeenten geënquêteerd. Daar is iets uit gekomen dat enigszins "grijs" kan worden genoemd, maar in ieder geval heb ik hiermee aangegeven wel ke functie onze nota reeds heeft vervuld. In de tweede plaats wijs ik erop dat het nu alleen maar de bedoeling kan zijn dat wij de nota toezenden aan het college van gedeputeerde staten. Het lijkt mij dat wij het oprechtst en het meest juist han delen wanneer wij de nota aan dat college toezen den, mededelen dat zij in de gemeenteraad van Breda is besproken en daaraan de notulen toevoegen, opdat men kennis kan nemen van de in de raad uit gesproken standpunten. Ik geloof dat ten aanzien van de nota het is geen voorstel dit de bes te procedure zou zijn en ik zie tot mijn grote vreugde dat mevrouw Saelman hiermee kan instemmen. Op deze wijze kunnen wij de gehele kwestie weer eens bij het college van gedeputeerde staten onder de aandacht brengen. Dat college kan daarmee wel licht zijn voordeel doen wanneer de staten op 16 maart over dit onderwerp spreken. Dames en heren. Hiermee wil ik mijn betoog beëindigen. Ik hoop dat u met mijn slotconclusie kunt instemmen. De heer GARRITSEN; Ik meen duidelijk te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 219