15 MAART 1979 272 geacht willen worden te hebben tegengestemd. 15. Bijlage nr. 76: NOTITIE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS INZAKE EVALUATIE MET BETREKKING TOT HET TOEPASSEN VAN ARTIKEL 56 VAN DE WONINGWET. (D) Mevrouw MUNTJEWERFF-VAN DEN HUL: Bijna twee jaar geleden is in deze raad uitvoerig gediscussi eerd over de manier waarop het college artikel 56 van de Woningwet wilde gaan toepassen. Namens de toenmalige federatie van fracties P.v.d.A./P.P.R. heeft de heer Houben toen betoogd dat er zó veel restricties werden ingebouwd bijvoorbeeld de eis van "goed en goedkoop" en de indeling van de binnenstad in zones dat er weinig heil van de maatregel te verwachten viel. Nu we voor de tweede maal aan het evalueren zijn, lijkt het erop dat het fractiestandpunt dat indertijd door de heer Houben naar voren is gebracht, bewaarheid is gewor den. Als namelijk over een periode van tien maan den in 1978 22 verzoeken binnenkomen waarvan er slechts één wordt afgewezen, die dan ook nog be trekking heeft op een pand buiten de binnenstad, dan kun je moeilijk spreken van een wetsartikel dat goed werkt. Je moet dan constateren dat niet wordt voldaan aan de doelstelling waarvoor aan de rijksoverheid is gevraagd het artikel te mogen toe passen, te weten de doelstelling "behoud van de woonfunctie". Zelfs het ene verzoek dat betrekking had op de rode zone waarin in principe geen toe stemming wordt verleend is ingewilligd. Artikel 56, in deze vorm toegepast, beant woordt dus duidelijk niet aan het gestelde doel. Ik zou de wethouder willen vragen of hij het daar mee eens is en welke maatregelen hij overweegt om het beleid met betrekking tot artikel 56 aan te scherpen. De heer VAN ASSELDONK: De gevolgtrekking van mevrouw Muntjewerff lijkt ons niet juist. Het is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 272