28
11 JANUARI 1979
weet, denk ik, heel goed dat er veel panden waarin
nog wèl wordt gewoond, in dezelfde staat van on
derhoud verkeren. In die gevallen moeten we steeds
op het uitvoeren van onderhoud aandringen. Nu in
dit geval een aanschrijving vermoedelijk geen goed
gevolg zal hebben, moet de gemeente naar mijn me
ning een voorbeeld stellen en nagaan hoe zij het
pand kan aankopen. Ik pleit ervoor dat het college
gaat bekijken of aankoop mogelijk is. Wanneer
zulks niet kan worden toegezegd, zou het voorstel
moeten worden teruggenomen, opdat kan worden na
gegaan wat er verder in dit gebied gaat gebeuren.
Wethouder VAN DUN: Dit is een herhaling van
een discussie die in de commissie reeds is gevoerd
zodat de heer Garritsen het antwoord al kent.
In de eerste plaats wijs ik erop dat we op
een gegeven ogenblik de verplichting hebben tot
onbewoonbaarverklaring te komen. Het alternatief
is opkopen, maar men heeft kunnen zien dat het
college daar in meerderheid niets voor voelt. Het
eind zou zoek zijn, als we een beleid zouden gaan
voeren waarbij we zouden proberen panden die met
onbewoonbaarverklaring worden bedreigd, op te ko
pen. Ik acht zo'n beleid ongewenst; dat is het
enige wat ik op dit ogenblik aan het adres van de
heer Garritsen kan zeggen.
De heer GARRITSEN: Dit is inderdaad een her
haling van de discussie in de commissie, op déze
manier zeker. Op diverse opmerkingen van mijn kant
heeft de wethouder niet gereageerd. Zo heb ik hem
gevraagd in te gaan op het beleid van de gemeente
ten aanzien van aanschrijvingen, dat in het voor
stel tot onbewoonbaarverklaring heeft geresulteerd
In de commissie heb ik geïnformeerd welke
plannen de eigenaar voor het betrokken gebied
heeft. De commissie heeft overigens nooit vernomen
in wiens handen de belendende percelen zijn; je
moet er dan zelf achteraan zitten om te weten te
komen wie de eigenaar is. Er zou moeten worden
geïnformeerd wat de eigenaar van plan is. Voor een