317 15 MAART 1979 Hoecht centraal. De heer Garritsen ging zelfs zo ver ons laksheid te verwijten. Ik geloof dat we het als volgt mogen formuleren: zowel het bezwaar schrift van Hoechst als het bezwaarschrift van de inspecteur van de volksgezondheid tast in principe de zaak niet zodanig aan, dat we tot de conclusie moeten komen dat Hoechst op dit ogenblik een po tentieel gevaar voor dit woongebied is. Inderdaad heb ik met vertegenwoordigers van Hoechst over deze bezwaren gesproken. Daarover heb ik trouwens geen. toezegging gedaan; ik heb gewoon medegedeeld dat we besprekingen zouden gaan voeren. Er is al een veelheid van besprekingen met Hoechst geweest en we kunnen hier open en bloot een bepaalde vrees van Hoechst signaleren. In het kader van toekom stige milieumaatregelen en van eventuele toekom stige interne ontwikkelingen rond het Hoechst-com plex is men bevreesd te maken te zullen krijgen met de moeilijkheid dat men wellicht in een stukje bedrijfsontwikkeling wordt beperkt door de aanwe zigheid van een woonbuurt van formaat. Mij is ge bleken dat Hoechst zich veilig wil stellen om te zijner tijd een claim voor planschadevergoeding ex artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening te mogen indienen. Men onderbouwt dat op dit ogen blik met bezwaarschriften, want het schijnt zo te zijn dat er in de jurisprudentie bij de beoorde ling van de "artikel 49-ingankelijkheid" nogal eens veel waarde wordt gehecht aan de vraag of de indiener van de claim formeel bezwaar heeft ge maakt. In deze openbare vergadering wil ik zeggen dat wij ernaar streven Hoechst de rechten te doen blijven toekomen waarop men gewoon mag rekenen, maar een ander middel te vinden dan het steeds formeel bezwaar maken. Als we daarin slagen, ont staat er zowel voor Hoechst als voor Breda en voor de voortgang in de Haagse Beemden een goede situatie De opmerkingen over de St.A.R. zijn reeds in discussievorm door andere raadsleden beantwoord, maar ik meen nog de volgende nuancering te moeten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 317