23 APRIL 1979
365
dus een bepaald principe selectief toegepast. Een
beetje onbeschoft vind ik de opmerking aan het
eind van de reactie van het college, namelijk dat
het ter visie leggen van bepaalde stukken zou ge
tuigen van gebrek aan vertrouwen in de integriteit
van de ambtenaren. Ik meen steeds ook in de
raad duidelijk te hebben gemaakt dat er bij mij
beslist geen sprake van wantrouwen jegens de amb
tenaren is, maar dat het mij om het vertrouwen in
het bestuur gaat. Tegen die achtergrond vind ik
het onbehoorlijk mij in antwoord op mijn brief in
de schoenen te schuiven dat ik geen vertrouwen in
de ambtenaren zou hebben.
De voorzitter van de commissie ruimtelijke
ordening heeft in die commissie desgevraagd gezegd
dat de kwestie van het aanbieden van de stukken in
de commissie algemene zaken aan de orde zou moeten
komen. In laatstgenoemde commissie is dit onderwerp
echter niet besproken, omdat dat volgens het col
lege niet nodig was. Ik vraag mij af op welke
stoel het college hier is gaan zitten. Het is toch
de raad die tot een oordeel moet komenmaar het
college zal wel eens even gaan uitmaken of bepaalde
stukken voor de oordeelsvorming van de raad al dan
niet relevant zijn. Ik denk dat het college hier
op een verkeerde stoel gaat zitten en dat de raad
zelf wel mans genoeg is om uit te maken welke stuk
ken hij nodig heeft om een zaak te beoordelen.
Voor de hele gang van zaken heb ik weinig
goede woorden over. Overigens verheugt het mij dat
ook de Kamer van Koophandel nu eens wakker is ge
schrokken en in een brief heeft aangegeven dat in
Breda bij vergelijking met andere gemeenten de si
tuatie op het gebied van bestemmingsplannen bij
zonder slecht is. Ik hoop dat daar in de komende
tijd iets aan zal worden gedaan.
Ik kom tot een afronding van mijn betoog. Het
lijkt mij niet gewenst zo ver te gaan dat ik te
genstem. Ik ben het ermee eens dat de vestiging
er niet moet komen, maar ik vind dat men bestuur
lijk een heel andere oplossing had moeten creëren