366 23 APRIL 1979 en dat men in ieder geval de commissieleden en de gemeenteraad een duidelijke uiteenzetting had moe ten geven. Dit is niet gebeurd en dat vind ik een bestuurlijk erg onbehoorlijke manier van handelen De heer SCHURING: U vindt blijkbaar dat er een heleboel onbehoorlijke dingen in de wereld zijn. U hebt gezegd dat het C.D.A. bestuurlijk on behoorlijke dingen een- en andermaal van tafel veegt. Kunt u nu ter plekke met data, namen enzo voorts een aantal voorbeelden noemen? Als u derge lijke aantijgingen spuit, hebben wij er recht op van de "ayatollah" van de P.S.P. te vernemen waar het precies om gaat. De heer GARRITSENIk ben van de kant van het C.D.A. zelf al een beetje geholpen. Van die zijde is gesproken over de kritieke datum in ver band met de koopsompolissen: dat was een heel dui delijk geval. Een ander voorbeeld is een vrij no tabel lid van de voormalige K.V.P.die vroeger eens een tijd lid van een niet zo behoorlijke club is geweest: op het ogenblik dat in de Kamer om een onderzoek wordt gevraagd, zegt de hele C.D.A.-fractie dat dat niet nodig is, omdat het voor de beoordeling van de vraag of de betrokkene al dan niet een bepaalde functie kan uitoefenen niet van belang wordt geacht of hij lid van de N.S.B. is geweest. De VOORZITTER: Dat heeft er niet alles mee te makenI De heer SCHURING: Wat heeft dat nu te maken met onze discussie hier?! De heer GARRITSEN: Ik vind dat het niet open baar maken van de stukken dezelfde geest ademt. De VOORZITTER: Ik stel voor de discussie daarover te sluiten. De heer GARRITSEN: Ik zou er heel graag nog wat uitvoerig op willen ingaan. Ik ken genoeg

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 366