23 APRIL 1979
369
ik erop dat misschien heeft de heer Garritsen
na ontvangst van onze brief van 18 april die zelf
de overtuiging gekregen de Gemeentewet in dit
opzicht het college van burgemeester en wethouders
en iedereen die informatie verschaft, in het ge
heel niet in gebreke stelt. Integendeel: ik geloof
dat juist bij het beschikbaar stellen van stukken
in de sfeer van informatie ten behoeve van een
goede besluitvorming de gemeente Breda een grote
royaliteit aan den dag legt. De heer Garritsen
heeft in zijn brief nog gewezen op het afleggen
van verantwoording door het college van burgemees
ter en wethouders en door ieder lid afzonderlijk,
zoals artikel 129 van de Gemeentewet dat voor
schrijft. Te dien aanzien heeft ieder raadslid,
zonder daarbij zelfs steun van andere raadsleden
nodig te hebben, de mogelijkheid het college vra
gen te stellen en dus die verantwoording in het
openbaar te laten afleggen.
Om kort te gaan: ik geloof dat hier in rede
lijkheid aan eisen van openbaarheid en informatie
is voldaan en dat de gang van zaken in overeen
stemming met in het verleden gemaakte afspraken
is geweest, al moet ten aanzien van dat laatste
worden opgemerkt wij komen daar in verband met
het reglement van orde nog op terug dat de af
spraken natuurlijk wel voor tweeërlei uitleg vat
baar zijn, maar dat er tenslotte toch één instan
tie moet zijn, in vertrouwen, die een beslissing
kan nemen. Die instantie is mijns inziens het col
lege van burgemeester en wethouders.
Ik zou de heer Van Dun willen vragen nu op
de overige vragen in te gaan.
Wethouder VAN DUN: Ik meen vrij kort te kun
nen zijn. Het onderwerp dat aan de orde is, heeft
naar ik meen drie aspecten. Op het eerste aspect
bent u, mijnheer de voorzitter, zojuist ingegaan;
het gaat dan om een discussie over de openbaarheid
van stukken die zich in de gemeenteraad voortzet.
Ik neem aan dat door uw interventie op dit punt