m 374 23 APRIL 1979 De wethouder beschouwt de brief van de Kamer van Koophandel als een overtrokken reactie. Ik kan het daar volstrekt niet mee eens zijn. De eerste brief van de provincie dateert al van maart 1976. Men verwijst in de brief naar andere plaatsen, waar wèl wat meer is gedaan, terwijl men nog steeds moet constateren dat Breda behoorlijk is achtergebleven. De wethouder heeft nu medegedeeld dat er een werkgroep is en dat de materie wordt bestudeerd, maar ik vind het alweer erg merkwaar dig dat in die werkgroep wêl vertegenwoordigers van de Kamer van Koophandel zitten, maar voor zo ver ik weet geen vertegenwoordigers van belangen organisaties die zich op andere wijze met de in vulling van de binnenstad bezighouden. Die organi saties zouden toch op zijn minst ook vertegenwoor digd moeten zijn. In de commissie ruimtelijke or dening wil ik graag nog eens op de samenstelling van de groep terugkomen, teneinde te kunnen beoor delen hoe de invulling van de "witte vlekken" ver der gaat plaatsvinden. De heer Van de Steenoven heeft er al op ge wezen dat de inspraak er iedere keer met de haren wordt bijgesleept. Er wordt gezegd dat er geen tijd is en dat er geen mogelijkheden tot verwezen lijking zijn; altijd zijn er wel argumenten. Ik denk dat de gang van zaken bij het nemen van voor- bereidingsbesluiten juist vrij gemakkelijk is. Je moet dan wel binnen een jaar officieel een bestem mingsplan hebben, maar als er, zoals in Breda het geval is, een structuurplan onder ligt, heb je zelfs de mogelijkheid om pas binnen drie jaar een bestemmingsplan te realiseren. Op die manier heb je dus best tijd om aan inspraak te doen, terwijl je toch in juridische zin bepaalde claims kunt leggen en ongewenste ontwikkelingen kunt voorkomen. Herhaalde malen is het al voorgekomen dat bestem mingsplannen niet bleken te deugen of dat er oude bestemmingsplannen lagen, waardoor we in de proble men kwamen. In dit verband hoef ik alleen maar het Van Coothplein en Boeimeer te noemen, terwijl zich

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 374