11 JANUARI 1979
37
komt. Ik vind persoonlijk dat er terecht discussie
over ontstaat en dat er ernstig zou moeten worden
gedacht over mogelijkheden bij het gewone onder
wijs om het aantal uitvallers te verkleinen. Op
dit ogenblik ga ik hier niet nader op in, te meer
daar het onverantwoord zou zijn als de raad er
thans een uitspraak over zou doen.
Ik ben, zoals gezegd, vóór het door mevrouw
Stutterheim bedoelde overleg. Dat overleg zou
mijns inziens moeten kunnen leiden tot het intrek
ken van onze aanvraag. Wanneer je in het verdere
overleg werkelijk tot de ontdekking zou moeten ko
men dat je de jongens en meisjes met deze ontwik
keling geen dienst zou bewijzen, moet je natuur
lijk niet het instituut belangrijker achten dan de
leerlingen, want het instituut is er alleen maar
om wille van de leerlingen. In dat geval zouden
we dus de aanvraag moeten intrekken. Ik kan mij
voorstellen dat situering aan de i.t.o.-school als
de beste oplossing ideale oplossingen vind je
namelijk niet zo gemakkelijk zou moeten worden
beschouwd. Onder die omstandigheid bestaat dan de
mogelijkheid van afstandsverklaring ten aanzien
van onze aanvraag en van aanvaardingsverklaring
van de it.o.^schoolwaarbij in de procedure tijd
zou kunnen worden gewonnen. Voorts is -- zij het
in het kader van de wettelijke regels een vorm
van samenwerking denkbaar, waarin de voordelen van
beide instituten volledig tot hun recht zouden
kunnen komen.
Dit is de bedoeling van het overleg. Ik ben
gaarne bereid de commissie onderwijs te oriënteren
ten aanzien van de besprekingen die nog zullen
moeten plaatsvinden, en ten aanzien van de verdere
gedachtenontwikkelingUit het voorstel blijkt
zelfs dat het mogelijk en wellicht noodzakelijk
zal zijn dat de raad daar volledig in wordt gekend.
Ik zeg met graagte toe dat men op de hoogte zal
worden gehouden. Het is mijn streven vóór augustus
volledige duidelijkheid te creëren, maar of dat
zal gelukken hangt natuurlijk van de verdere gang