392 23 APRIL 1979 meer vertrouwen is geweest en waarom het aan goede wil ontbreekt. Aan die opmerkingen zal ik maar voorbij gaan, omdat ik van mening ben dat het twijfelen aan het zich inzetten voor deze catego rie van onze bevolking geen recht doet aan de opstelling van het college en van degenen die in de stuurgroep participeren. Een tweede opmerking vooraf. Laten we wel we zen: wanneer we over één- en tweepersoonshuishou dens, over "Van Dam-huishoudens" praten, hebben we het over iets anders dan de problematiek van de kamerbewoners. Ik geloof dat men die twee on derwerpen goed moet scheiden, ondanks een bepaalde passage in een concept-preadvies ter zake van het sociaal plan. De problematiek van de kamerbewoners ligt buiten het geheel waarover we op dit ogen blik spreken. De verdere discussie zou ik aan de hand van de motie en de drie amendementen willen voeren. Persoonlijk heb ik geen enkel probleem met de overwegingen van de motie. Dat de raad van ver schillende zijden wordt geconfronteerd met de grote huisvestingsnood onder alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens, is duidelijk. Daarover praten we vanavond en te dien aanzien ligt een voorlopig beleidsplan ter tafel. Dat het voorstel een voorlopig karakter heeft de'tweede overwe ging van de motie staat reeds in het stuk zelf, te meer daar, ondanks opmerkingen in het program akkoord over pogingen om iets te kwantificeren, wij er op basis van het beschikbare materiaal niet in zijn geslaagd op dit ogenblik aan de hand van een juiste kwantificering van de vraagzijde van het probleem tot een exact programma te komen. Wanneer ik over "het beschikbare materiaal" spreek, denk ik niet alleen aan gegevens van het college maar ook aan de resultaten van een drietal lande lijke onderzoeken. Het gevolg van een en ander is en dat niet als een doekje voor het bloeden dat wij zullen wachten op de resultaten van ons eigen woondifferentiatie-onderzoek. Deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 392