23 APRIL 1979
423
Ad b. Wanneer uit nadere studie blijkt dat de
interpretatie die het college aan bovengenoemde
artikelen geeft, de juiste is, wordt de raad ten
aanzien van de plaatsbepaling volledig buiten spel
gezet. Wij willen echter graag dat de raad daar
over kan meepraten en -beslissen. De afgelopen
maanden hebben ons geleerd dat wij met betrekking
tot dit punt geen blind vertrouwen in het college
kunnen hebben.
Ad c. Met "de te volgen procedure" doelen wij
op de inspraak. Als het college met voorstellen
naar de raad komt, zal daarin ook het punt van de
inspraak opgenomen moeten zijn. Volgens het voor
stel denkt men in verband met informatieverstrek
king en inspraak aan de woonwagenbewoners en het
woonwagenschap; er wordt geen enkele uitspraak ge
daan over de mensen uit de wijk waar de noodloka-
tie eventueel zal worden gesitueerd.
Nog een slotopmerking over de noodlokatie.
Ook al wordt gestart met de bedoeling een noodlo
katie voor een paar jaar in te richten, naar onze
mening is toch het risico aanwezig dat de noodlo
katie, als zij eenmaal in gebruik is, wordt omge
zet in een definitieve lokatie. Te dien aanzien
zijn, zo menen wij, geen garanties te geven.
Hiermee ben ik aan het einde van mijn betoog
in eerste termijn gekomen. Bij dezen wil ik de
aangekondigde motie indienen. Zij is ondertekend
door vier raadsleden, twee van de V.V.D. en de
twee vertegenwoordigers van het C.D.A. in de com
missie sociale zaken.
De motie van de heer Koertshuis luidt als
volgt
"De raad, in vergadering bijeen op 23 april
1979, gehoord de beraadslagingen over het
voorstel met betrekking tot de woonwagenstand
plaatsen in de Haagse Beemden;
overwegende dat
- de huidige situatie op het woonwagencentrum
"Driekoningenoord" onaanvaardbaar genoemd