432 23 APRIL 1979 hebben vergaard, hadden we de indruk dat er nogal wat problemen aan vastzaten. Gedacht werd daarbij aan het woordje "wellicht" en aan de snelheid die in het gedrang zou kunnen komen. Voorts meenden wij dat de motie een aantal duidelijk overbodige punten bevatte, aangezien in de commissie, als ge volg van de daar gehouden uitvoerige discussie, van de kant van het college toezeggingen waren ge daan die er niet om logen. Wat is nu echter het geval? In zijn toelichting gaat de heer Koertshuis ervan uit dat de noodcentra in principe niet wor den afgewezen, terwijl het naar zijn zeggen na drukkelijk de bedoeling van de V.V.D. is dat nood- centra niet in of nabij een bestaande wijk komen. Dit brengt mij in grote problemen, te meer daar de heer Van Dongen een duidelijk ander verhaal heeft gehouden: hij pleitte er juist voor de woonwagen bewoners zo mogelijk in zijn achtertuin een stand plaats te geven. Weliswaar zal daarover dan flink moeten worden "gestoeid", maar in ieder geval is de interpretatie van het C.D.A. kennelijk anders. Ik vraag mij af of de beide fracties dat punt heb ben doordacht. De heer KOERTSHUIS: Dat is niet juist. De V.V.D. kan op dit ogenblik haar standpunt nog niet bepalen, want het college heeft nog geen concreet voorstel over de situering van een noodcentrum ge daan. Als het college te zijner tijd met een voor stel komt, zullen we een standpunt innemen, maar dat heeft niets met de motie te maken. De heer HENDRIKSEN: Dat zou mij verbazen. Ik ben ernstig bevreesd voor het volgende. Als deze overweging in feite de grondslag vormt voor de van V.V.D.-zijde ingediende motie, zou het realiseren van een noodcentrum bij voorbaat onmogelijk kun nen zijn. Gegeven het uitgangspunt dat een nood centrum niet in of nabij een bestaande wijk mag komen, moet de conclusie zijn dat situering direct rond de bebouwing van Breda onmogelijk is. Ook de achtertuin van de heer Van Dongen valt dan af en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 432