23 APRIL 1979
443
verplichten 30 standplaatsen te realiseren.
We hebben moeten besluiten de tweede weg te
volgen, omdat de lokatie(s) in de Haagse Beemden
nog niet geheel is (zijn) afgerond. Als de raad
vanavond het voorgestelde besluit neemt zullen we
te dien aanzien zo spoedig mogelijk informatie
verstrekken en op basis daarvan verder werken.
Vervolgens iets over de vrees van de heer
Koertshuis dat door het werken van Breda aan een
problematiek die naar onze mening dringend dient
te worden opgelost, de decentralisatie in het ge
drang zal komen. In het raadsvoorstel heeft hij
kunnen lezen dat wij ons ervan hebben overtuigd
dat het Woonwagenschap op het ogenblik met spoed
aan het decentralisatieplan werkt. Tegen die ach
tergrond zijn wij niet bang dat de decentralisatie
op de lange baan zal worden geschoven. Overigens
heeft men in de krant kunnen lezen dat het dage
lijks bestuur van het Woonwagenschap duidelijk naar
voren heeft gebracht hoe het over de medewerking
van de provincie en van C.R.M. denkt. In het over
zicht van het decentralisatieplan van 2 april j.l.
heeft men kunnen zien hoe ver men is gevorderd.
De heer Koertshuis vraagt inzake de nog te
doorlopen fasen om een uiteenzetting op papier.
Ik denk dat ik op dat punt een toezegging kan
doen. Inderdaad zullen wij bij de uitwerking van
het onder punt 2 voorgestelde besluit procedures
op touw moeten zetten voor de wijze waarop de rea
lisering van de 30 standplaatsen verder "op route"
wordt gezet.
Punt 3 acht de heer Koertshuis overbodig,
terwijl ook de heer Van Dongen er zijn bedenkingen
tegen heeft. In punt 3 stellen wij de raad voor
"te verklaren dat de gemeente Breda zich niet aan
haar verantwoordelijkheid zal onttrekken". Dit is
volstrekt geen negatieve formulering. Terecht
heeft de heer Koertshuis erop gewezen dat volgens
de gemeenschappelijke regeling Breda op dit ogen
blik 60 standplaatsen op zijn grondgebied moet re
aliseren; als echter de woonwagenbevolking sneller