23 APRIL 1979 447 en C.R.M. zullen blijven uitoefenen, heb ik al ge zegd In verband met het overleg heeft de heer Hen- driksen nog over het programakkoord gesproken. Ik ben het met hem eens dat we op het ogenblik tegen de achtergrond van de juridische problematiek nog geen goede procedures hebben gevonden om adequaat te reageren op inspraak- en overlegbehoeften van huisbewoners in buurten waar woonwagencentra zou den kunnen worden gevestigd. Hetzelfde geldt voor de inspraak van en het overleg mêt woonwagenbewo ners, die tot de verantwoordelijkheid van het Schap behoren. Aan de andere kant zou je, als het om dringende huisvestingsproblemen van een groep bur gers gaat ik heb daar aan het begin van mijn betoog over gesproken inderdaad moeten afvra gen of je op een gegeven ogenblik ten aanzien van inspraak en overleg mogelijk een veer zou moeten laten. Op een gegeven ogenblik is het, in het be lang van deze minderheidsgroep, zaak snel te han delen. Ik kom toe aan enkele opmerkingen over de noodcentra. Het college gaat ervan uit dat het op 8 maart tot een totaalpakket van standpuntbepaling is gekomen dat aan de raad dient te worden voorge legd. Aan de ene kant willen wij de raad voorstel len de 30 standplaatsen in Breda snel te realise ren, maar we weten ook dat, ondanks het feit dat de lokatie(s) in de Haagse Beemden volgens een snellere procedure kunnen worden verwezenlijkt, toch altijd nog tweeëneenhalf a drie jaar nodig zal zijn. Aangezien wij ons niet kunnen permitte ren het Woonwagenschap en de woonwagenbewoners zo lang in deze onhoudbare toestand te laten verke ren de realisering van de 20/21 plaatsen in 1979 biedt niet voldoende soelaas om aan de reno vatie van het centrum te beginnen zijn wij van mening de raad te moeten confronteren met onze be reidheid om mede te werken aan de totstandkoming van noodcentra. Dit is het totaalpakket waarvoor we hebben gekozen en dat we in het voorstel aan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 447