448 23 APRIL 1979 raad hebben voorgelegd. Wij vinden dat er aan on ze kant bereidheid is om aan de totstandkoming van noodcentra mee te werken. Bij de ambtelijke voorbereiding en ook in het college hebben we lang stilgestaan bij de juridi sche mogelijkheden om een noodcentrum te realise ren. Wij hebben deze mogelijkheden in alle opzich ten laten bekijken. Hoewel ik bereid ben een en ander aan de hand van de opmerkingen van de heer Koertshuis opnieuw in studie te laten nemen, moet ik erop wijzen dat we op alle mogelijke ogenblik ken contact hebben gehad met het provinciaal be stuur, met de P.P.D., met C.R.M. (provinciaal) en met de provinciale griffie teneinde de mogelijk heid van artikel 17 van de Wet op de ruimtelijke ordening in combinatie met artikel 10 van de Woon- wagenwet aan te grijpen. Door van die mogelijkheid gebruik te maken zouden noodlokaties snel kunnen worden gerealiseerd. Een en ander leggen wij ter gelegenheid van dit voorstel uitdrukkelijk aan de raad voor, met de vraag of de raad het met ons eens is dat we nog vóór het einde van 1979 noodcentra moeten realise ren om aan de oplossing van de werkelijke onhoud bare leefsituatie op "Driekoningenoord" mee te werken. In het voorstel hebben we erop ge wezen welke bevoegdheid het college van burgemees ter en wethouder in dezen heeft en dat wij voorne mens zijn die te gebruiken. Tevens hebben we aan gekondigd dat er, afhankelijk van de mogelijkheden voor situering van noodcentra, een bepaalde proce dure voor inspraak en informatie zal worden opge steld. Het zou wel eens kunnen zijn dat de nood lokaties dusdanig worden gesitueerd, dat er aan wijkbewoners heel weinig overlast wordt bezorgd, zodat er weinig mogelijkheden voor inspraak en in formatie nodig zijn en een snelle procedure moge lijk is. In verband daarmee zullen wijafhanke lijk van de lokaties, de commissie en de raad in formeren over de werkwijze die wij verder willen hanteren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 448