525 17 MEI 1979 Wethouder WELSCHEN: Ik had verwacht dat ik bij een discussie over subsidiëring van het J.A.C. een groot aantal vragen zou moeten beantwoorden, maar tot mijn verrassing heb ik in de gemaakte opmer kingen praktisch geen enkele vraag kunnen ontdek ken. Ik heb dus eigenlijk geen enkele aanleiding om het woordt te voeren en ik zal mij beperken tot het plaatsen van enkele kanttekeningen, uitgelokt door opmerkingen die de geachte sprekers hebben gemaakt. Eén ding staat mijns inziens als een paal bo ven water: het J.A.C. is bij zijn functioneren in de afgelopen jaren, intensiever dan welke andere welzijns- of hulpverleningsinstelling dan ook, be zig geweest met het zoeken van een koers om groe pen te bereiken die tot dan toe onvoldoende moge lijkheden hadden om adequate hulpverlening te krijgen. Wanneer je bedenkt met welke intensiteit men te werk is gegaan, sta je er verbaasd over dat het allemaal zwart-op-wit is komen te staan, dat er rapporten over zijn geschreven en dat er discus sies hebben kunnen plaatsvinden die zijn neergelegd in naar mijn mening goede verslagen. Met name het laatste verslag dat ons heeft bereikt en dat eigenlijk de aanleiding tot het voorstel tot defi nitieve subsidiëring is geweest ziet er kwali tatief zeer goed uit. De heer Van Dongen heeft mijns inziens terecht gezegd dat de adviesgroep adolescentievraagstukken weinig werk meer had te doen, aangezien in het verslag het meeste al wel stond Het J.A.C. heeft geprobeerd aan de raad werke lijk duidelijk te maken wat het in de Bredase sa menleving wil. Wat ik van het J.A.C. zeer waardeer, is dat het nooit onder stoelen of banken heeft ge stoken wat het wil, ook niet als zulks de subsidi ering en zelfs het voortbestaan op de tocht zette. Het J.A.C. heeft voortdurend aangegeven in de afgelopen jaren en ook nu in welke richting het wil gaan. Zo goed als het J.A.C. -- enkele sprekers hebben daarop gewezen in de loop der jaren

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 525