565
17 MEI 1979
uitspraak zou doen dat het mes, wat er ook gebeurt,
de volgende maand valt: als ik de rijksoverheid
was en ik hoorde een dergelijk geluid uit Breda,
zou ik wel weten wat ik deed! Het is in mijn ogen
gevaarlijk nu een termijn te noemen, waarbinnen we
een conclusie zullen trekken.
In dit verband wijs ik erop dat ik in verband
met het onderhavige punt, alsmede in verband met
drie soortgelijke punten die in Breda aan de orde
zijn, doende ben een afspraak op korte termijn met
de h.i.-d. volkshuisvesting te forceren. Voor mij
is dit het laatste gesprek waaruit ik beleidscon
clusies kan trekken. Ik zal mijn beleidsconclusies
aan het college voorleggen en ik wil de resultaten
van het gesprek ook bespreekbaar maken in de com
missie openbare werken. Naar mijn mening kan in
dat gezelschap beter over een termijn worden gespro
ken.
Er is nog een formeel aspect waarop ik ten
behoeve van communicatie van raadsleden met bewo
ners wil attenderen. Wij werken uiteraard niet al
leen met een toezegging van de h.i.-d. en de cen
trale directie over rijkssteun, er moet óók nog
een krediet door gedeputeerde staten worden goed
gekeurd. Laten we die lijn niet uit het oog verlie
zen.
Mevrouw Van Rooij heeft gevraagd of deze zor
gen bij de bewoners bekend zijn. In zijn algemeen
heid is dit inderdaad het geval. De materie is
door onze medewerkers ter sprake gebracht, maar ik
zou mij kunnen voorstellen dat een en ander, wan
neer wij al moeite hebben de materie aan elkaar
over te brengen, voor de bewoners niet duidelijk
is. Wellicht kunnen wij, bijvoorbeeld via het bu
reau voorlichting, proberen in klare taal deze
dingen alsnog op tafel te leggen.
De heer Van Asseldonk heeft over een sympa
thiek voorstel gesproken en is van mening dat er
snel moet worden gestart. Ik ben op de procedure
al ingegaan, evenals trouwens als op de onderhan
delingen. Mèt de heer Van Asseldonk en mevrouw