17 MEI 1979
568
beraadslaging uit.
De VOORZITTER: Ik constateer dat er behoefte
bestaat aan een korte schorsing. Ik schors de ver
gadering
SCHORSING.
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering.
Wethouder VAN DUN: Ik wil nog zeer in het
kort iets zeggen, in de hoop dat hetgeen ik in eer
ste instantie heb gezegd, goed is overgekomen. De
heer Van Asseldonk heeft gevraagd wat de onderhan
delingspositie van de gemeente is en waar het in
feite om gaat als er termijnen worden genoemd. Ik
wijs er in dit verband terzijde op dat de bewoners
naar mijn mening een eind verder zijn als het voor
stel van het college vanavond wordt aangenomen. Af
gezien daarvan is het mijn opvatting dat het noemen
van een termijn elke onderhandelingsbasis, met wie
dan ook, frustreert. Dat is mijn probleem. Met het
oog daarop heb ik toegezegd dat voor mij het komen
de gesprek met de h.i.-d. neerkomt op het laatste
onderzoek naar wat er wêl en wat er niet mogelijk
is. Ik wil dat gesprek echter open houden. In eer
ste instantie heb ik gezegd dat ik uit het laatste
gesprek hierover beleidsconclusies zal trekken die
ik het college zal voorleggen en dat ik de commis
sie openbare werken over dat gesprek zal informe
ren. Uit dien hoofde hoofde vind ik het amendement
van mevrouw Stutterheim een enorm moeilijk geheel.
Naar aanleiding van de vraag van de heer Van
Asseldonk het volgende. Als de raad het voorstel
aanneemt, verstrekt hij vanavond een krediet. Nu
is het zo dat kredieten die mede door een stuk
rijksfinanciering worden gedekt, alleen maar door
gedeputeerde staten worden goedgekeurd als die
rijksfinanciering verzekerd is. Ik geloof dat we
eerlijk moeten zijn: gooien we het op de rijksfi
nanciering, dan keuren gedeputeerde staten het