590 7 JUNI 1979
al zei deze voorstellen in overeenstemming met het
programakkoord zijn. Grotere zorgvuldigheid in
persverklaringen van de P.v.d.A. is dan ook wel
gewenst; anders vraagt men om problemen. Als we
beginnen elkaar onjuiste en niet gezegde of ge
schreven uitspraken in de mond te leggen, dan is
er helemaal geen basis van vertrouwen meer. De
P.v.d.A. weet ook doch daar spreekt men niet
over dat ik al eerder desgevraagd in een verkla
ring aan De Stem heb gezegd dat het C.D.A., moch
ten de samenwerkende fracties gezamenlijk de in
druk hebben dat er een verschil van interpretatie
ten aanzien van het programakkoord is, bereid
is en blijft aan tafel te gaan zitten. Dit
laatste heb ik ook in mijn brief van 5 juni
geschreven.
Blijft de situatie van dit ogenblik, waarin de
bereidheid tot samenwerking een flinke knauw heeft
gekregen en grote frustraties bij alle partijem
zijn ontstaan, zich voordoen, dan lijkt het mij
voor de P.v.d.A. beter de consequentie van haar op
vattingen maar te trekken. Mijn fractie is daar
echter uitdrukkelijk niet op uit.
De VOORZITTER; Ik heb begrepen dat van de zij
de van de P.v.d.A. enkele leden het woord zullen
voeren. Het lijkt mij verstandig hen nu achtereen
volgens daartoe de gelegenheid te geven.
De heer CRUL: Inderdaad zullen, mogelijk kort,
enkele leden van onze fractie op de materie ingaan.
Toen ik met de voorbereidingen voor de behandeling
van dit zoals de heer Eissens terecht heeft ge
zegd voor onze stad zeer belangrijke onderwerp
begon, heb ik teruggedacht aan andere kwesties die
in de raad hebben gespeeld. Eén daarvan was de
collegesamenstelling voor de periode 1974/1978,
die ik mij nog altijd goed kan herinneren. Wij heb
ben toen vanuit de P.v.d.A. en de P.P.R. drie
raadsleden van het C.D.A. genoemd die naar onze
mening in die periode wel in het college plaats