7 JUNI 1979
595
u, voor het geval dat uit het woningbehoefte-onder
zoek blijkt dat er méér dringende behoefte aan wo
ningwetwoningen bestaat, bereid bent zo snel moge
lijk daarna de praktijk daaraan aan te passen. Dat
is een belangrijk gegeven, maar aangezien, zoals
u ook zelf hebt gezegd, daarvoor tijd nodig zal
zijn, is het nu zaak een keuze te doen voor de si
tuatie van dit ogenblik. Daarom zeg ik: u kijkt op
een afstand toe wat er allemaal wel zal gaan ge
beuren. Misschien hoopt u nog dat het de goede
kant op gaat, maar u weet van tevoren dat dat in
de woningwetsector niet zal gebeuren als de ge
meentelijke overheid daar niet uitdrukkelijk voor
kiest. Voor die situatie staan we en wij vinden
dat de overheid voorwaarden voor de oplossing van
de woningnood moet scheppen en ervoor moet zorgen
dat het wonen en de woonomgeving rechtvaardiger en
gelijker kunnen worden verdeeld.
Het laatste onderdeel van mijn betoog zal be
trekking hebben op de politieke situatie. In de
periode 1974/1978 is de Partij van de Arbeid bui
ten het college gebleven. C.D.A. en V.V.D. hebben
in die periode steeds naar voren gebracht dat het
buiten het college blijven van de P.v.d.A. werd
betreurd. Nu sinds september 1978 alle grote frac
ties aan het college deelnemen, hebben wij vanaf
het begin van onze collegedeelname gezegd dat we
de nieuwe situatie loyaal zouden benaderen, maar
dat het programakkoord beneden onze wensen ligt.
We hebben toch tot collegedeelname besloten, omdat
we de verantwoordelijkheid voor de stad en voor
het stadsbestuur als doorslaggevend hebben gezien.
Die keuze is bekend; ook is bekend dat het program
akkoord beneden het minimum van onze wensen ten
aanzien van de herkenbaarheid lag.
Nu worden wij in dit verband geconfronteerd
met een houding die voornamelijk door het C.D.A.
wordt aangenomen en die door de V.V.D. in wezen
wordt toegestaan. Bij belangrijke zaken de heer
Eissens heeft gezegd: we kunnen daar weer eens
over gaan praten is men niet bereid naar het