602
7 JUNI 1979
Mevrouw MUNTJEWERFF-VAN DEN HUL: Ik zal in
gaan op het tweede gedeelte van het vierde voor
stel, te weten het beschikbaarstellen van midde
len tot nadere invulling van het woningbouwpro
gramma voor de binnenstad. De binnenstad is een
belangrijke bouwlokatie en bovendien een plaats
waar veel mensen graag willen wonen; in de commis
sievergadering is over "keuzebewoners" gesproken.
Ook is de binnenstad een bouwplaats van een be
hoorlijke omvang, die de gelegenheid biedt om de
hardnekkige woningnood te lijf te gaan. We weten
allen dat de woningnood geen algemene nood is,
maar dat zij met name voelbaar is in de groep van
de laagst betaalden. De zojuist verschenen analyse
van de geregistreerden bij het C.R.B. toont dat
opnieuw duidelijk aan.
Met "bouwen bij het leven" zijn we er niet.
"Wat bouwen we?", dat is de belangrijkste vraag.
Onze fractie gaat daarbij uitdrukkelijk uit van
het woonrecht voor iedereen van achttien jaar of
ouder en daarbij vragen we ons dan niet af of pa
en moe al dan niet om de hoek wonen. Wat zal de
waarde zijn van de toekomstige nota volkshuisves
ting als de bouwlokatie binnenstad tegen de tijd
dat de nota uitkomt geheel ingevuld is? Bezien we
het ter tafel liggende voorstel, dan kunnen we
constateren dat men de indicatieve cijfers die de
sociografische dienst heeft geproduceerd, niet als
richtlijn bij de invulling van het bouwprogramma
heeft gebruikt.
Een andere beperkende factor zou de 30%-norm
voor de woningwetbouw zijn, maar al eerder hebben
wij hier gezegd dat Breda zich niet op voerhand
moet conformeren aan een norm van de staatssecre
taris. De raad zal de uitspraak moeten doen dat de
woningnood zoals deze zich manifesteert alleen kan
worden opgelost door het direct bouwen voor de be
hoefte en dat betekent minstens 55% woningwetbouw
voor de binnenstad, conform de richting die de so-^
ciografische dienst aangeeft. Als die weg niet
wordt gevolgd, zal de achterstand die er op het