622
7 JUNI 1979
materie door raadsleden en van de kant van het
college veel nadrukkelijker worden behandeld. Wij
stellen voor tot een zodanige raadscommissie te
komen
Een ander onderwerp, waarover ook al van de
zijde van het C.D.A. is gesproken, is de herinvoe
ring van de Woonruimtewet 1947. In februari heb
ben we daarover zowel in commissies als in de raad
uitvoerig gesproken, waarbij het college de uit
drukkelijke toezegging heeft gedaan dat ons in
april een notitie zou worden voorgelegd. Tot onze
spijt hebben wij die notitie echter tot op de dag
van vandaag nog niet op onze tafel gekregen en
aangezien het hier om een belangrijk en specifiek
onderwerp gaat dat ons allen aangaat, achten wij
dit een heel duidelijke tekortkoming van het col
lege. Ik ben dan ook blij dat de heer Eissens in
ieder geval vanavond heeft gezegd dat de Woonruim
tewet zo spoedig mogelijk in de raad zou moeten
worden besproken. Dit is, denk ik, een heel groot
winstpunt, want tot voor kort in de commissies
heeft het C.D.A. zich er jammer genoeg niet over
uitgelaten heeft het C.D.A. steeds een nogal
afstandelijke houding aangenomen: er zou over
"een" Woonruimtewet moeten worden gesproken, een
en ander zou op basis van de notities nader worden
bekeken en of het onderwerp in de raad aan de orde
zou moeten komen zou men te zijner tijd wel bekij
ken. Het C.D.A. is nu in ieder geval op het punt
van de Woonruimtewet een aantal stappen verder,
zodat het vermoedelijk niet veel moeite zal hebben
met het amendement dat ik in dit verband wil in
dienen en waarin het college wordt verzocht de no
titie uiterlijk in september aan de orde te stel
len en daarna zo spoedig mogelijk via een pread
vies aan de raad voor te leggen.
Tot slot een amendement dat niet specifiek
op de Bredase situatie slaat, maar dat wel een
voorwaarde bevat voor het van de grond tillen van
het stadsvernieuwingsproces. Wij vinden namelijk
dat het gemeentebestuur alle mogelijke moeite