11 JUNI 1979
655
en het ware mij liever geweest als ik namens het
gehele college had mogen spreken. Het standpunt van
de minderheid behoef ik mijns inziens niet in de
tails naar voren te brengen, want het is vermeld
in de vier preadviezen die ter tafel liggen, ter
wijl het ook is uiteengezet in een gemotiveerd stuk
van de kant van de twee Partij van de Arbeid-wet
houders, zodat ik mij thans ontslagen acht van de
plicht daarop inhoudelijk diep in te gaan.
Ik moet u zeggen dat ik als wethouder van open
bare werken en ruimtelijke ordening, maar ook als
C.D.A.-lid, in de vergadering van afgelopen donder
dag wat stond te kijken van de discussie tussen de
heren Crul en Eissens over de interpretatie van het
programakkoord. Wanneer wij duidelijk willen zijn
naar buiten, naar de publieke tribune en naar een
aantal mensen over wie het gaat, zullen wij ook
duidelijk moeten zijn als wij over het programak
koord met elkaar praten. Toen de heer Crul het
C.D.A. verweet dat het het programakkoord niet na
leefde werden door mijn fractievoorzitter de heer
Eissens interrupties gemaakt, waarop de heer Crul
tot dusverre het antwoord nog op schuldig is ge
bleven. Ik wil drie items ter zake van de volks
huisvesting en het programakkoord nader belichten.
Samen hebben wij beschreven en gesteld wat voor ons
centraal staat met betrekking tot de volkshuisves
ting, namelijk dat wij allen de bereidheid hebben
te bouwen op basis van de behoefte. Wij zijn over
eengekomen dat wij die behoefte zullen meten, dat
wij een onderzoek zullen doen instellen door de so
ciografische dienst dat eind dit jaar klaar zal
zijn, dat er een nota volkshuisvesting zal worden
geschreven die in september 1980 bespreekbaar zal
zijn, dat wij bijzondere aandacht aan de kansarmen
zullen schenken en dat, tot nader order, het struc
tuurplan voor de binnenstad dat door de raad is
vastgesteld uitgangspunt zal zijn voor ruimtelijk
beleid. Ik interpreteer nu niet, maar ik noem de
verschillende paragrafen in het programakkoord; zo
is het en niet anders.