11 JUNI 1979 689 De VOORZITTER: Ik verzoek u die conclusie voorlopig voor uw eigen rekening te laten, mijnheer Garritsen De heer GARRITSEN: De wethouder bevestigt dit, wat mij erg verheugt. De VOORZITTER: Ik neem aan dat zij een beleef de knik gaf. Voorzover ik heb kunnen nagaan is van de kant van het college hierop nog niet woordelijk gereageerd. Wethouder WELSCHEN: Gelet op alles wat al is gezegd door de verschillende fracties en de ver schillende collegeleden ligt het voor de hand dat er weinig nieuwe zaken naar voren zullen komen en ik heb er daarom ook geen behoefte aan een uitvoe rig betoog of een verhaal te houden dat in feite al door de fractie van de Partij van de Arbeid is onderschreven en dat wij in het college hebben in gebracht. Door verschillende sprekers zijn echter opmer kingen gemaakt in de richting van de twee Partij van de Arbeid-wethouders die met een minderheids standpunt naar buiten zijn gekomen. Er zijn enkele vragen en opmerkingen rond dat minderheidsstand punt naar voren gebracht en daarop wil ik kort nog even ingaan In de eerste plaats verweet de heer Eissens ons een bepaalde vorm van onzorgvuldigheid, omdat wij naar zijn opvatting selectief uit het program akkoord hebben geciteerd, terwijl wij bepaalde za ken welke in het programakkoord zijn afgesproken en die in ons verhaal misschien wat minder te pas zouden komen niet zouden hebben vermeld, dit wel licht bewust. Ik heb er behoefte aan uitdrukkelijk aan te geven dat daarvan geen sprake is. Wij heb ben opgemerkt dat in het programakkoord is gewezen op extra aandacht in het algemeen, in het kader van het totale beleid, voor achtergebleven groepen. Met mevrouw Paulussen heb ik in ons minderheids-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 689