694 11 JUNI 1979 waren voorbesproken en onzes inziens zou het nor maal zijn bij een wijziging weer terug te gaan naar de rijksoverheid. Dat behoeft niet per se resultaat op te leveren en dat behoeft dus ook niet per se een vertraging tot gevolg te hebben, maar mogelij kerwijs had het er wel toe kunnen leiden. In ons minderheidsstandpunt hebben wij vooral gewezen op het feit dat de prioriteit die aan de woningwetbouw is gegeven naar onze mening in ieder geval had moeten leiden tot een wat ons betreft eventueel zeer harde en pijnlijke parade door alle financiële mogelijkheden die er zijn. De heer Broeders heeft zojuist aangegeven dat hij de tegen voorstellen zoals die door de Partij van de Arbeid- fractie naar voren zijn gebracht in financieel op zicht eigenlijk geen van alle ziet zitten. Hij heeft niet gezegd dat zij onmogelijk kunnen worden uitgevoerd, maar hij heeft bij alle een flink aan tal bezwaren genoemd en in het algemeen komt hij tot de conclusie in het college heeft hij die ook naar voren gebracht dat het zijns inziens niet verstandig zou zijn die voorstellen te volgen. Wij hebben in de discussie een aantal algemene op merkingen over de financiën gemaakt, waarbij wij hebben gezegd dat wanneer wijzigingen van de plan nen in bespreking komen, het natuurlijk voor de hand ligt dat de afdeling financiën een uitvoerige berekening zal moeten produceren. Nu geen van deze punten nader ter discussie is gesteld hadden wij geen behoefte aan een uitvoerige berekening van een percentage woningwetwoningen dat aanzienlijk hoger ligt, namelijk in de buurt van de 55. Toen de eerste maal een en ander in het college werd vastgelegd hebben mevrouw Paulussen en ik alleen gesteld dat er naar onze mening een richtlijn voor 55 kon worden gevolgd, maar wij hebben die toen niet geheel concreet in plannen verwoord; ook op dat moment was een financiële berekening niet moge lijk. De heer PEETERS: Waarom hebt u dat niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 694