716
11 JUNI 1979
fractieleden zijn, maar als dergelijke constaterin
gen worden gedaan is het met de bestuurlijke een
heid in onze stad toch wel treurig gesteld. Dat is
de conclusie die wij hieruit willen trekken.
Wat de dekking van het "gat" betreft heb ik
mevrouw Paulussen en de heer Welschen, als verte
genwoordigers van het minderheidsstandpunt, de vo
rige week al verzocht het totaal inzichtelijk te
maken. Het betoog van de heer Welschen is knap ge
weest in die zin, dat ik er geen houvast aan heb
en er geen conclusies aan kan verbinden. Ik consta
teer wel dat hij denkt de stad te kunnen besturen
zonder het totale beeld met een toekomstig beleid
te onderbouwen en in dat verband staan wij als ge
meenteraad voor een fundamentele beslissing. Ik
wil de heer Crul in een begrotingsdebat nog wel
eens horen zeggen waar dan mogelijke andere risi
co's zouden liggen, want als het om de Haagse
Beemden of om de R.W.Z. gaat staat hij als eerste
op om dat hard van de toren te roepen. Hij moet nu
mijns inziens het totale beeld laten zien.
Vervolgens enkele reacties op de ingediende
amendementen en moties. De binnengekomen voorstel
len betekenen in wezen toch weer dat wij moeten
twijfelen aan de waarde van de afspraken, die zijn
gemaakt over de inspraak versus de participatie en
over de portefeuilleverdeling, alsmede over het
al dan niet in het leven roepen van een nieuwe
raadscommissie stadsvernieuwingsactiviteiten. De
amendementen in dit kader zijn door mijn fractie
als "gepriegel in de marge" gekarakteriseerd, want
wij willen niets afdoen aan de mogelijkheden tot
het deelnemen door de burgers aan het denkproces
over de stadsvernieuwing; een uitermate belangrijk
punt dat ook in de besluitvorming staat. Wij zeg
gen echter nogmaals dat het totale beleid, het op
één lijn krijgen van mogelijkheden, een zaak is
die wij als raad moeten taxeren. De sfeer die wij
uit de amendementen proeven is er één van een een
zijdig proces, alsof wij het op dit moment zo ver
schrikkelijk slecht zouden doen.