730
11 JUNI 1979
de bereidheid daartoe misschien niet meer en dat
vind ik in zekere zin "de dood in de pot"
Zowel vanuit de raad als van achter deze col
legetafel zijn allerlei mooie volzinnen met betrek
king tot het programakkoord uitgesproken en ik kan
mij niet aan de indruk onttrekken dat wij het daar
vrij moeilijk mee hebben. Ik herinner mij een uit
spraak van de onderhandelingsleider van de P.v.d.A.
op het moment dat het programakkoord rond was: "Ik
heb de indruk dat wij door het minimum-plafond zijn
heengezakt". Ik heb de indruk dat wij met amechti
ge middelen proberen dat plafond te restaureren en
een krakemikkige lift naar de eerste etage te ne
men, om zodoende weer wat op niveau te komen. Dat
is mijn interpretatie van de wijze waarop wij mo
menteel met het programakkoord sollen. Het is nog-
als moeilijk voor het college wanneer plotseling
geconstateerd moet worden dat een deel van het col
lege probeert het programakkoord vanuit zijn op
tiek te beleven, terwijl een ander deel van het
college tegelijkertijd gesteund door de frac
tie zegt dat er tegenstrijdigheden in het pro
gramakkoord zitten die pragmatisch in voorstellen
moeten worden opgelost, zonder dat zij als zodanig
bespreekbaar zijn. Ik vind dat erg problematisch en
vraag mij zelfs af of ik daarmee kan leven.
De opmerkingen van de heren Eissens en Van
Dongen behoef ik niet te beantwoorden. Ik denk dat
de heer Crul zich versprak toen hij het over de
woningnood in de binnenstad had. Wij praten hier
over de woningnood in Breda en ik geloof dat het
introduceren van een fenomeen als een woningnood
in de binnenstad alleen maar discussie-bemoeilij
kend werkt omdat het geen enkele realiteitswaarde
heeft. Als wij praten over de woningnood, bedoelen
wij daarmee de woningnood in Breda. Los van het
feit dat er twee collegeleden zijn die denken dat
zij het beter weten waar ik nog even aan moet
wennen heb ik bezwaar tegen de redenering van
de P.v.d.A. dat de functiewethouder heeft gefaald.
Als ik het voorgaande op een rijtje zet, vraag ik