21 JUNI 1979
844
stadsverwarming hield in dat de aanleg van de
stadsverwarming "volgend" zou zijn ten opzichte
van de ruimtelijke ordening en de stedebouw. De
aantallen huizen, de vorm van de huizen en de
straatvorm zijn voor degenen die de stadsverwar
ming moeten aanleggen, gegevens: wij moeten vol
doen aan de eisen die in andere sectoren worden
gesteld. Het is onze taak te zorgen voor een ren
dabele, goede warmtevoorziening en ook nog aan
energiebesparing te doen. Als op een gegeven ogen
blik bepaalde huizen en afwijkende vorm, een ande
re dichtheid of een afwijkende inhoud hebben, zul
len wij eventueel meer warmte moeten leveren. Het
kan echter best zijn dat in volgende gedeelten min
der warmte hoeft te worden geleverd. De vraag of
zich een structurele trend voordoet, moet ontken
nend worden beantwoord. Er is op het ogenblik nog
te weinig tijd verlopen om te kunnen zeggen dat
zich een structurele of trendmatige afwijking
voordoet. Ik moet toegeven dat zich incidenteel in
kleine gebieden overschrijdingen presenteren, maar
structureel hebben wij geen aanleiding om te ver
onderstellen dat het op dit ogenblik al zo ver is.
We moeten ons natuurlijk ten aanzien van de kos
tenontwikkelingen kritisch opstellen, maar er is
op dit ogenblik nog geen reden tot paniek.
Ik kan natuurlijk de aansluitwaarde per huis
in de gehele Haagse Beemden geven, maar ik denk
dat dat een beetje te ver gaat. Het lijkt mij be
ter dergelijke gegevens schriftelijk te verstrek
ken, omdat men dan ook beter tot een vergelijking
kan komen.
Een tweede punt van afwijking is gelegen in
de onderstations. Een onderstation bestaat uit
enerzijds het gebouwtje met de grond en anderzijds
de apparatuur die zich in het gebouwtje bevindt.
Men heeft wat de apparatuur betreft kunnen lezen
dat het het goedkoopst is drie eenheden in een ge
bouwtje te plaatsen. Gegeven de plaatselijke situ
atie moeten er soms echter twee in en een enkele
keer zelfs één. Dat hangt af van de aard van de