871
21 JUNI 1979
dat we enkele dingen moeten constateren. Ten eer
ste is de thans bestaande directe behoefte
6.000 woningen belangrijk. Ook de overmijde-
lijke overloop vergt nogal wat, zij het dat we
die met het toelatingsbeleid op het tweede plan
hebben gesteld. Daarnaast vormt de woningbehoefte
vanuit de regio als gevolg van het afremmen van
de woningbouw in de kleinere kernen eveneens een
pijler van dit gebeuren. Als gemeenschappelijke
conclusie kunnen we dan trekken dat, als men de
plannen voor de Haagse Beemden zoals zij er nu
liggen, binnen de oorspronkelijke uitgangspunten
tegengaan van de suburbanisatie, dus het weg
trekken uit de stad, en de te sterke groei van de
kleinere kernen laat "remmen", het draagvlak
van de Haagse Beemden redelijk voldoende moet
worden geacht. Ik noem bewust geen absoluut ge
tal, maar een conclusie in die zin lijkt mij ge
rechtvaardigd
Daarnaast zijn het de kleine kernen geweest
die het eerst met het formuleren van een toela
tingsbeleid zijn begonnen. Meestal worden daarbij
de criteria van sociale of economische binding
gebruikt. De invalshoek was dat men het ongewenst
achtte woningen te bouwen voor mensen die hier
geen werk zouden hebben. Op het ogenblik zien we
dan ook de heer Van de Steenoven heeft erop ge
duid dat, nu men streeft naar een evenwichtige
woon-werkbalansjuist ook de kleine kernen weer
het hardst proberen een krentje uit de pap mee te
pikken. Dat mag, maar het houdt wèl een volstrekt
andere argumentatie in dan indertijd op tafel
heeft gelegen ten aanzien van groeistadsfilosofie
en de te sterke groei die men in deze kleine ker
nen met hun herkenbare woonfunctie niet zou wil-
len hebben. Ik geloof dat daar het hele vraagstuk
om draait en ik vind dat de provincie haar ge
zicht moet laten zien: zij moeten een ingezet be
leid continueren en zij moet de moed hebben om
zoals trouwens deels gebeurt jegens de kleinere
kernen duidelijkheid te verschaffen. Het gaat