87 5
21 JUNI 1979
De heer GARRITSEN: Er wordt nu, bijna tien
jaar na het vorige streekplan, weer aan een nieuw
streekplan gewerkt. In deze, in onze ogen kapita
listische economie is het vrij moeilijk de ruimte
lijke ordening te plannen, zeker als je de visie
die in het streekplan zelf tot uiting komt in ze
kere zin onderschrijft, een instemming die ik in
de reactie van het college proef. Het onderschrij
ven van die visie houdt het volgende in. Je hebt
te maken met een economisch en met een maatschap
pelijk gebeuren, anderzijds heb je te maken met
een ruimtelijke ontwikkeling; tussen deze beide
polen doet zich een wisselwerking voor. De ruimte
lijke ontwikkeling komt telkens neer op het vol
gen van de economische ontwikkeling. Als je een
streekplan opstelt, suggereer je iets in de zin
van: we maken een plan en zo wordt het ingevuld.
In werkelijkheid zien we echter niets anders dan
bijstellingen en het telkens aandragen van nieuwe
gegevens, waarbij er bijna geen sprake van een
sturend beleid is. Op het ogenblik dat er weer
andere gegevens komen, zul je moeten bijsturen.
Als zodanig hebben wij geen hoge dunk van een
streekplan en van de mogelijkheden die het biedt.
Toch vinden wij het zinnig op de ideeën over
een streekplan te reageren. In zo'n reactie zou
naar onze mening nu eens duidelijk kunnen worden
aangegeven waar het spaak loopt en op welke pun
ten je geen greep op de ontwikkeling hebt. Voor
ons geldt ten aanzien van het streekplan als be
langrijkste uitgangspunt dat je invloed op de eco
nomische ontwikkeling zou moeten hebben. Dat is
een politieke kwestie, die echter in het geheel
niet wordt aangeroerd. Ten aanzien van de econo
mische ontwikkeling spitst men zich eigenlijk een
beetje toe op de bedrijventerreinen, waarover dan
nog een nota moet verschijnen. Dit is eigenlijk
het enige wat wordt aangegeven: we stellen be
drijventerreinen beschikbaar en dan gaan we maar
proberen daar bedrijven te krijgen. Je kunt dan
wel wijzen op de noodzaak van gedifferentieerde