21 JUNI 1979
882
over het ogenblik waarop de provinciale nota tot
ons kwam. Dit gebeurde namelijk, op één dag na,
exact op dezelfde dag als waarop wij een brief
kregen van minister Beelaerts van Blokland, die
ons mededeelde dat de Kamer de verstedelijkings-
nota voor kennisgeving had aangenomen, dat daarmee
deze nota "in kracht van gewijsde was gegaan" en
dat deswege de taakstelling van onder meer Breda
in het nationaal planologisch beleid was onder
schreven. Op dat zelfde ogenblik komt er dan een
nota van de provincie waarin volkomen wordt voor
bijgegaan aan dingen die in het verleden zijn ge
regeld. Ik wil hiermee niet zeggen dat het verle
den heilig is omdat het het verleden is. Breda
moet niet pretentieus zijn door te willen blijven
vasthouden aan de gedachte "Breda-hoofdstad-van-
West-Brabant" uit het oude streekplan; ik heb dat
meermalen betoogd.
Ik dit verband wil ik meteen ingaan op een
opmerking van de heer Van de Steenoven, die heeft
gezegd dat er ruimtelijk beleid moet worden ge
voerd door uitgangspunten voor West-Brabant te
formuleren. Ik ben het te dien aanzien wel met
hem eens, maar we kunnen er natuurlijk nooit aan
voorbijgaan dat de wereld niet bij de Moerdijkbrug
of in de omgeving van Dorst ophoudt. Uitgangspun
ten zullen zich altijd moeten verhouden tot het
planologisch beleid van rijk en provincie.
In het verleden heeft zich in West-Brabant
een wildgroei voorgedaan waarbij suburbanisatie
optrad en waardoor het landelijk gebeuren in het
Westbrabantse werd aangetast. De hiërarchische op
bouw vertoonde een diffuus en ik geloof dat bij
dat alles voor Breda een zekere taakstelling gold.
Terecht hebben enige sprekers uit de raad het fe
nomeen van de groeibrieven in het licht gesteld.
Ik geloof dat we er niet genoeg de nadruk op kun
nen leggen dat dezelfde provincie die nu een nota
aan ons ter beoordeling voorlegt, met de beroemde
groeibrieven een initiatief heeft genomen, aan
Breda heeft gevraagd wanneer het nu eindelijk in