23 AUGUSTUS 1979 993 Breda hebben voorgedaan, hetgeen te denken geeft. Publikaties in De Stem waarin de gebeurtenissen zijn weergegeven, geven aan dat vooral de werkers van de ETNA zich zódanig aangesproken voelen, dat zij eigenlijk niet meer de moed hebben te reageren. In de geschiedenis hebben dergelijke gevallen zich vaker voorgedaan. Vaak bestond in verband met be drijfssluitingen en grote werkloosheid bij de di rect betrokken werkers niet de moed om op de juis te manier te reageren of zich met de gang van zaken te bemoeien. Dat heeft dikwijls later ernstige ge volgen gehad voor het democratisch functioneren van onze gevestigde orde. Ik geloof dat een ieder die met de kwestie-ETNA te maken heeft, zich dit vooral in herinnering moet brengen. Gelatenheid is gevaarlijk voor ons democratisch functioneren. De menselijke aspecten hebben de fractie van de Partij van de Arbeid de laatste tijd zeer aange sproken en wij geloven dat dit bij de gehele raad het geval zal zijn. De plaatselijke overheid heeft in dezen specifieke verantwoordelijkheid. Wij heb ben in 1973 een nota werkgelegenheid gemaakt; ik geloof dat de gebeurtenissen van de laatste tijd duidelijk maken dat wij aan het herschrijven van die nota of aan het opstellen van een nieuwe nota toe zijn. Wij hebben als overheid verantwoordelijk heid in verband met de werkgelegenheid in haar ge heel. Daarbij komen aspecten van economische orde en ruimtelijke ordening aan de orde, maar zeker ook het sociaal gebeuren in de stad moet onze voortdu rende aandacht hebben. Daarnaast dragen wij uiter aard verantwoordelijkheid als schakel naar de hoge re overheden. De industriële werkgelegenheid staat er in Breda moeilijk voor. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de ETNA in een zeer beperkt aantal jaren van 1.200 medewerkers is teruggevallen op enkele honderden. Het heeft er de schijn van dat de grote ondernemingen hun dochterondernemingen in Breda ook de heer Eissens doelde daarop maar stiefmoe derlijk behandelen. Er zijn aanwijzingen om te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 993