1003 22 MEI 1980 dat het niet eenvoudig is een dergelijk bedrijf te verplaatsen. Het is een "middenbedrijf", waar mee ik wil aangeven dat de kosten van verplaat sing evenals de kosten, verbonden aan het el ders huisvesten van de mensen die het bedrijf "runnen" een onevenredig zware last op de schou ders van het bedrijf zullen leggen. Met andere woorden: kiezen we tevens voor de informele in valshoek, die ook in de commissie ruimtelijke or dening naar voren is gekomen, dan moeten we na gaan welke mogelijkheden er zijn om deze uitbrei ding alsnog langs formele weg toe te staan. Uit informatie van de zijde van de dienst is mij dui delijk geworden dat de enige mogelijkheid een partiële wijziging van het bestemmingsplan is. Daaraan zou dan dezelfde argumentatie ten grond slag moeten liggen als indertijd voor een onthef fingsmogelijkheid had kunnen gelden. Uit dit alles heeft mijn fractie de volgende conclusie getrokken. Op het gebied van de ruimte lijke ordening doet zich de laatste tijd een nieu we ontwikkeling voor ten aanzien van kleine be drijfjes die zich goed met woonfuncties verdragen. Vanuit het educatief aspect lijkt het zeer ge wenst die ontwikkeling te ondersteunen door ter plaatse bepaalde activiteiten die zich met de woonfunctie verdragen, mogelijk te maken. Met die invalshoek pleit ik ervoor dat, conform een duide lijk meerderheidsadvies van de commissie ruimte lijke ordening, alsnog wordt bezien hoe een par tiële wijziging van het bestemmingsplan kan wor den bereikt. Ik zou de wethouder willen vragen in hoeverre een dergelijke "manoeuvre" uit te voeren is zonder dat we formeel wederzijds in een be roepsprocedure verzeild raken. Ik bedoel hiermee dat, terwille van mogelijke formele openingen, tijdelijk door beide partijen van het instellen van beroep wordt afgezien. Overigens zijn wij het wat de formele aspec ten betreft zoals gezegd eens met het voorstel. Ik geloof dat de raad niet anders kan doen dan het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 1003