1021 22 MEI 1980 de heer Garritsen troef te zijn.' Naar mijn mening benader ik deze materie, waarover ik nog niet was uitgesproken, niet met een liberale invalshoek. Ik wil alleen maar constateren dat onze samenle ving kennelijk niet in staat is de nadelige gevol gen op te vangen van een transportsysteem waarbij met name de auto een grote rol speelt. De natuur kan zoiets wel, maar de mens heeft hier klaar blijkelijk enigszins a-natuurlijk gereageerd. Een jaar of vier geleden hebben wij het structuurplan voor de binnenstad vastgelegd, waar in grote waarde is toegekend aan de woonfunctie. Naar mijn mening moet deze invalshoek de primaire aanzet zijn om de leefbaarheid in de binnenstad weer op peil te brengen door een begin te maken met een beheersing van het parkeergebeurendoor maatregelen ten aanzien van de vrije parkeerplaat sen te nemen, door onbebouwde gebieden in te vul len en door tegelijkertijd de tarieven flink op te schroeven. Wat dat laatste punt betreft: ik ben het met de heer Van de Steenoven eens dat we er bij de rijksoverheid voortdurend op moeten aan dringen dat zij het niveau van de boetes flink opvoert. Als dat gebeurt, kunnen we wellicht enige economische effecten bereiken en ervoor zorgen dat men op de lange duur toch van de mogelijk in de toekomst onrendabele parkeergarages gebruik gaat maken Er is besloten de parkeergarages op enkele strategische punten te situeren. In het betoog van de zijde van de P.v.d.A. beluister ik in dit verband een principieel ander geluid dan een jaar of drie geleden, toen men nog zei: plaats de par keergarages maar in het Mastbos, want ze zullen toch niet rendabel worden en eigenlijk willen we ze in de binnenstad niet hebben. De heer VAN DE STEENOVEN: Ik denk dat u nu een karikatuur geeft van een standpunt dat in een vroegere periode door de P.v.d.A. en de P.P.R. naar voren is gebracht. Wij hebben natuurlijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 1021